Pagina:Sprookjes uit de nalatenschap van Moeder de Gans.pdf/15

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
3

riep: „koningsdochter, jongste, doe de deur open!" Zij ging naar de deur om te zien wie er klopte, maar toen zij de deur even openmaakte, zat er de kikvorsch voor. Zij wierp hierop de deur spoedig toe en ging bevende weder aan tafel zitten. De koning, ziende dat zij zoo beefde, sprak: „waarom beeft gij? Staat er ook een reus voor de deur, die u komt halen?" „Ach neen," zeide het kind, „het is geen reus, maar een leelijke kikvorsch, die mij gisteren in 't bosch mijn gouden bal uit het water heeft gehaald; ik heb hem toen moeten beloven dat hij mijn speelgenoot zou zijn, maar ik dacht nooit, dat hij uit het water kon gaan; nu is hij er uit en wil tot mij komen."

Intusschen klopte de kikker nog eens en riep: „O koningsdochter, jongste, maak mij open! Weet gij niet meer wat gij mij gisteren beloofd hebt bij de zuivere koele bron? O koningsdochter, jongste, maak mij open!"

Toen zeide de koning: „gij hebt het beloofd, nu moet gij uwe belofte ook houden; ga en maak de deur voor hem open." Zij ging hierop heen en opende de deur, waarop de kikvorsch haar zoo lang achterna huppelde, totdat zij op haar stoel gezeten was. Hij zat daar en riep: „neem mij bij u!" Maar zij wilde niet, voordat de koning haar zulks beval. Toen de kikvorsch nu op den stoel naast haar zat, sprak hij: „schuif nu uw gouden bordje digter bij mij, dan kunnen wij met elkander eten." Zeer verdrietig deed zij zulks, en de kikvorsch liet het zich zeer lekker smaken, maar haar bleef elk stukje in de keel zitten. Vervolgens sprak