Pagina:Sprookjes uit de nalatenschap van Moeder de Gans.pdf/39

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
25

zuimen, want als het twaalf slaat, gaat de poort weder dicht en gij zoudt in het betooverde kasteel opgesloten worden.” Toen bedankte de prins hem voor zijne onderrichtingen, nam de roede en het brood, ging heen, en vond alles zooals de dwerg hem verhaald had. De poort sprong bij den derden slag open, en na de leeuwen bevredigd te hebben, ging hij in het kasteel en vond eene groote fraaie zaal, in welke hij eenige betooverde prinsen zag, die hij hunne ringen afnam; vervolgens nam hij een zwaard en een brood, hetwelk hij op de tafel zag liggen. Verder gegaan zijnde kwam hij in eene kamer, waar hij eene schoone prinses zag, die zeer verheugd was toen zij hem gewaar werd; zij kuste hem en zeide dat hij haar verlost had en daarvoor haar geheele rijk hebben zou; na een jaar moest hij terugkomen om dan bruiloft met haar te houden. Zij zeide hem ook waar het water was; doch hij moest zich haasten, want eer de klok twaalf sloeg, moest hij het water geschept hebben. Toen ging hij verder en kwam eindelijk in eene kamer, waarin een opgemaakt bed stond, en daar hij moede was, wilde hij hierop vooraf een weinig uitrusten. Hij ging dus liggen en viel in slaap. Toen hij ontwaakte sloeg het reeds kwartier voor twaalf. Dit hoorende stond hij verschrikt op, ging naar de bron en schepte een beker vol, dien hij daarbij vond staan. Dit gedaan hebbende spoedde hij zich voort, en juist toen hij de ijzeren poort doorging, sloeg het twaalf, zood at nog eene slip van zijn kleed tusschen de deur zitten bleef.

Hij was zeer verheugd, dat hij het levenswater had,