Pagina:Staatsregeling van Aruba (2013).pdf/20

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

*****************************
AB 1997 no. GT 1*CENTRAAL WETTENREGISTER*13 september 2013
*****************************

door de Ministeriele Samenwerkingsraad opgemaakte aanbevelingslijst gevoegd. De Ministeriële Samenwerkingsraad motiveert, waarom hij is afgeweken van de aanbeveling van het Hof.

Artikel VI.12

De rechtspositie van de president en de overige leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie wordt overigens bij landsverordening onder goedkeuring van de Koning geregeld.

Artikel VI.13

1. De plaatsvervangende leden van het Hof worden door de Koning ontslagen op de gronden, genoemd in artikel VI.15, eerste lid, onder 2 en 3. Het tweede en het derde lid van artikel VI.15 zijn van overeenkomstige toepassing.

2. Het plaatsvervangend lid van het Hof kan op zijn verzoek door de Koning ontslag worden verleend.

Artikel VI.14

1. De president en de overige leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, de procureur-generaal en de advocaten-generaal moeten bij de benoeming de volle ouderdom van dertig jaren hebben bereikt en aan een bij landsverordening aan te wijzen universiteit of hogeschool hebben verkregen hetzij de graad van doctor in de rechtsgeleerdheid, hetzij de hoedanigheid van meester in de rechten, mits deze graad of deze hoedanigheid verkregen is op grond van het afleggen van een examen in de vakken, bij landsverordening te bepalen.

2. De in het voorgaande lid gestelde vereisten zijn niet van toepassing op degenen die in het bezit zijn van een getuigschrift als bedoeld in artikel 3 van de Advocatenverordening, en die op het tijdstip van inwerkingtreding van de Samenwerkingsregeling Nederlandse Antillen en Aruba plaatsvervangende leden zijn van het Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen.

Artikel VI.15

1. De president en de overige leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie worden door de Koning ontslagen:

1° wanneer zij de leeftijd van vijfenzestig jaren hebben bereikt;
2° indien zij uit hoofde van ziekte of gebreken blijvend ongeschikt zijn om hun functies te vervullen;
3° bij het verlies van het Nederlanderschap.

2. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, wordt het ontslag eervol verleend.

3. In het geval, bedoeld in het eerste lid, onder 2, wordt voor de aanspraak op pensioen geen nader bewijs van de oorzaak der ongeschiktheid gevorderd.

Artikel VI.16

1. Wanneer de Ministeriële Samenwerkingsraad van oordeel is, dat een der redenen van ontslag, in het eerste lid, onder 2, van het voorgaande artikel vermeld, aanwezig is, verzoekt hij aan de regering het ontslag van de betrokken ambtenaar aan de Koning voor te dragen. De regering voldoet aan dit verzoek.

2. De Ministeriële Samenwerkingsraad deelt aan de betrokken amb-