Pagina:Staatsregeling van Sint-Maarten.pdf/14

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

 

Artikel 31

1. Een beperking van de grondrechten, bedoeld in de artikelen 5, eerste lid, 6, 7, 8, 9, 10, eerste, tweede, derde en vijfde lid, 12, 13, 14, 15, eerste lid, artikel 20, derde lid, artikel 23 en artikel 26, is noodzakelijk en proportioneel en zo specifiek mogelijk omschreven.

2. De Staten kunnen een ontwerp van landsverordening inhoudende beperkingen van de grondrechten als bedoeld in het eerste lid, niet goedkeuren of niet besluiten tot voordracht van zodanig ontwerp dan met volstrekte meerderheid van stemmen van de zitting hebbende leden.


HOOFDSTUK 3
DE REGERING EN DE GEVOLMACHTIGDE MINISTER

§ 1. De regering

Artikel 32

1. De regering wordt gevormd door de Koning en de ministers.

2. De Koning wordt vertegenwoordigd door de Gouverneur.

3. De ministers zijn verantwoordelijk aan de Staten.

Artikel 33

1. De minister-president en de overige ministers worden bij landsbesluit benoemd en ontslagen.

2. Indien een minister het vertrouwen van de Staten niet langer heeft, stelt hij zijn ambt ter beschikking.

3. Bij landsverordening kunnen nadere regels over het tweede lid worden vastgesteld.

4. De Staten kunnen een zodanig ontwerp van landsverordening niet goedkeuren of niet besluiten tot voordracht van een zodanig ontwerp dan met twee derden van de stemmen van de zittende hebbende leden.

Artikel 34

1. Om minister te kunnen zijn is vereist dat men Nederlander is en niet is uitgesloten van het kiesrecht.

2. Een minister kan niet tegelijk zijn:

a. Gouverneur;
b. vervanger van de Gouverneur;
c. lid van de Staten;
d. lid van de Raad van Advies;
e. lid van de Algemene Rekenkamer;
f. Ombudsman;
g. gevolmachtigde minister;
h. actief dienend ambtenaar;
i. lid van de rechterlijke macht;
j. procureur-generaal of advocaat-generaal bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

3. Bij landsverordening kan ten aanzien van andere openbare betrekkingen worden bepaald dat zij niet gelijktijdig met het ambt van minister kunnen worden uitgeoefend. De Staten kunnen een zodanig ontwerp van landsverordening niet goedkeuren of niet besluiten tot