Pagina:Stijl vol 01 nr 05 p 049-054.djvu/2

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

van rede en gevoel in-eenen. Dit geestelijk gevoel staat uit zijn aard open voor verstandelijkheid, hetgeen verklaart dat het voor zich zelf sprekend is, dat naast de gevoelswerking die van het verstand naar voren komt in den kunstenaar.
Zoo heeft de kunstenaar van heden een dubbel arbeidsveld te bewerken, of beter, het arbeidsveld van den kunstenaar, dat voorheen vaag ineensmolt, komt thans in bepaaldheid naar voren. Hoewel op dit arbeidsveld het kunstwerk als van zelve, als buiten hem, groeit, heeft hij dit arbeidsveld te bewerken — vòor en nà den groei.
Is hij zich bewust geworden van de gevonden groeiwetten, zoo kan het niet anders of hij moet voor het goede recht dezer wetten opkomen: de bewustheid versterkt de intuitieve aanvoeling dezer wetten zòodanig, dat hij ze met zekerheid omschrijven kan.
Die wetten van groei zijn een aesthetische openbaring der waarheid, en de waarheid heeft nu eenmaal de eigenschap van zich te getuigen — ook door het woord. De waarheid openbaart zich van zelf, zegt Spinoza, doch door het woord van de kennis der waarheid verklaart en versterkt worden.
De waarheid dan openbaart zich — en dit is het schoone van het leven, dat de waarheid steeds onbewust gewaardeerd, en elk harer openbaringen ten slotte erkend wordt — al heeft het ook den schijn van niet.

De kunstenaar van heden geeft dus een verklaring omtrent, niet van zijn werk.
Verklaren vordert krachtsinspanning, doch bevordert ook tevens de eigen ontwikkeling. Verklaren houdt in: zelf klaarheid verkregen te hebben langs den weg van gevoel en verstand, al arbeidende en denkende over het door den arbeid bereikte. Verklaren beteekent: bewustheid verkregen te hebben, ook door wrijving van gedachten — door strijd. Zoo maakt dus verklaren omtrent de beelding deze indirekt dieper en meer exact.

Onder hetgeen aan te toonen is betreffende de nieuwe beelding neemt de redelijkheid der nieuwe beelding een eerste plaats in. Want het is vooral de redelijkheid van iets, wat de moderne mensch zich afvraagt. De redelijkheid van de nieuwe beelding als kunst in het algemeen moet hem duidelijk zijn, maar ook hare redelijkheid als kunst voor dezen tijd.

Definieeren we de nieuwe beelding als aesthetische beelding van het universeele in bepaaldheid of als direkte (aesthetische) uitdrukking van het universeele door subjectieve verwerking van het universeele (zie inleiding) zoo voldoet zij aan de grondvoorwaarden van alle kunst.
Alle kunst is min of meer directe, aesthetische uitdrukking van het universeele. In dit min of meer ligt een graadverschil opgesloten, en juist dit graadverschil (voortkomende uit de subjectieve verwerking van het universeele) is het, wat de nieuwe beelding tot de meest zuivere kunstopenbaring verheffen kan.
De subjectiveering van het universeele is betrekkelijk — ook in kunst. Es is een groote klimming in het subjectieve in den mensch (evolutie) m.a.w. er bestaat bewustzijnsgroei, bewustzijnsverruiming. Het subjectieve blijft wel het subjectieve, doch het verliest in subjectiviteit naarmate het objectieve (universeele) zich 50