Naar inhoud springen

Pagina:Stijl vol 01 nr 07 p 073-077.djvu/2

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen


Het is duidelijk dat het beeldende tegendeel van het natuurlijk concrete niet de uiterste gedachte-abstractie (zie art. III blz. 29), dat het beeldende tegendeel van het meest uiterlijke ook niet het meest innerlijke kan zijn. Het verschijnt in de natuur door middel van het natuurlijke (het meest uiterlijke) als verhouding van stand, afmeting en waarde van dat uiterlijke (zie inleid. blz. 4) — als beelding van verhouding, die op-zich-zelf niets is en tòch als de beeldende kern aan alle dingen verschijnt.
Deze verhouding, in de natuur onbepaald, en tòch uit haren aard exact, abstract, wordt, overeenkomstig dien aard, slechts zuiver gebeeld door een exact, abstract beeldingsmiddel. Eerst dàn komt de wederkeerige werking der tegendeelen innerlijkheid en uiterlijkheid in evenwicht tot beelding.
De meest uiterlijke verschijning der dingen, het natuurlijke, sluiert de zuivere, de directe veruiterlijking van het innerlijke (universeele), dus de exacte verhouding. 4). Deze komt slechts tot klare beelding door een uiterlijkheid, die wel niet het uiterste tegendeel van het natuurlijke is, maar die toch vrij van (individueele) begrenzing is, dat zij de directe veruiterlijking van het meest innerlijke zoowel als het wezen van het meest uiterlijke zuiver beelden kan.
Exacte verhouding komt slechts tot beelding door de abstractie van den natuurlijken vorm en kleur — in de tot bepaaldheid gestelde kleur (zie art. III en IV). Dit universeel beeldingsmiddel lost, in de beelding, het natuurlijke op: het natuurlijke kristalliseert zich tot exacte verhouding, en, omgekeerd, is deze als gekristalliseerde innerlijkheid te beschouwen. Zoo heft zoowel het meest uiterlijke als het meest innerlijke zich in de exacte verhoudingsbeelding op, en komen de tegendeelen uiterlijkheid en innerlijkheid in éen uiterlijkheid beeldend tot eenheid.
Zièn we deze eenheid, zoo is ons de eenheid der Abstract Reële beelding met het zichtbare duidelijk en klaar; dan zien we die beelding niet als een doelloos neerzetten van kleurvlakken en lijnen, maar als een evenwichtige beelding van mensch en natuur, van innerlijkheid en uiterlijkheid in de diepste en schoonste, in de eeuwige beteekenis van deze. De oude wijsheid beeldde de oerverhouding van innerlijkheid en uiterlijkheid door het kruis. Dit, noch eenig ander symbool, kan echter het beeldingsmiddel der Abstract Reëele Schilderkunst zijn: een symbool toch is weder een begrenzing, eenerzijds, en anderzijds te volstrekt.
In den gang van Natuurlijke tot Abstract Reëele Schilderkunst heeft de kunst de leer der tegendeeligheid gerealiseerd. De geheele Natuurlijke Schilderkunst heeft gediend om door beelding van het natuurlijke tot beelding van het abstracte, en daardoor tot evenwichtige beelding van het uiterste éene en het uiterste ándere (zie inleid. blz. 4) te komen. 5).
In evolutie, in tijd, zien we in de schilderkunst aanvankelijk het beeldingsmiddel niet in overeenstemming met de leer de tegendeeligheid, want het (meest) uiterlijke wordt door het (meest) uiterlijke gebeeld; daarna zien we een gradueele destructie van het natuurlijke in de beelding ontstaan en ten slotte het (universeel) beeldingsmiddel volkomen overeenkomstig die leer. 74