Pagina:Stijl vol 01 nr 08 De nieuwe beelding in de schilderkunst.djvu/3

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

AANTEEKENINGEN.

1) Wisseling, ook in kunst, wordt wèl erkend: van daar spreekt men gaarne van schommelingen en wendingen — maar evolutie wordt gretig genegeerd.
2) We zien het natuurlijke buiten den mensch zich herhalen, omdat (in deze wereld) het natuurlijke aan de wet der herhaling gebonden is (zie art. 4 blz. 45): de menschelijke geest is echter (betrekkelijk) vrij en heft — al evolueerende — die herhaling op.
3) Ook het leven van den kunstenaar is een voortdurende offering van uiterlijkheid aan innerlijkheid en van innerlijkheid aan uiterlijkheid.
4) Het universeel innerlijke in den mensch schept telkens een nieuw, een verdiept individueel innerlijk in hem. Het wordt geboren juist door de wederkeerige werking van geest en natuur, waardoor het een door het ander te gronde gaat: tegendeelen in het algemeen hebben naar hun innerlijk begrip geen houvast, zij het in zichzelf, zij het aan hunne tegenstelling, integendeel: ze gaan aan hunne tegenstelling zelve te gronde. (Hegel—Bolland—Zuivere Rede).
In den kunstenaar verschijnt het universeel innerlijke als de beeldende kracht; deze loopt dood in den vorm, zooals elk bewustzijnsstadium van den mensch ook sterft aan den vorm, om daarna hernieuwd te herrijzen en nieuwen vorm te scheppen.
5) De eenheid, in diepste wezen, straalt: zij is. Die straling van het zijn der eenheid breekt zich in het physieke — zoo ontstaat leven en kunst. Leven en kunst moeten dus straling zijn.
Van de straling (van het innerlijke) is de straal het symbool. Hoewel we de innerlijke straling, dus de straal, niet zien, neemt zij in de zuivere gedachte-abstractie een beeld aan. Zij beeldt zich als het vertikale tegenover het horizontale: zòo is de straling vanàf de oudste tijden ook meer uiterlijk gesymboliseerd. De Nieuwe Beelding beeldt de eenheid van innerlijkheid en uiterlijkheid door de rechthoekige verhouding van stand.
6) Omdat we de werking van het innerlijke in het uiterlijke (en niet omgekeerd) waarnemen, kunnen we het innerlijke, uit aanschouwing, de eigenlijke kracht noemen.
7) Het universeele is in het bestaande begrensd, terwijl het in de beelding-in-bepaaldheid (Nieuwe Beelding) over die grens heen is: zòo kan kunst meer dan realiteit zijn.
8) Dat het ontgroeien van het natuurlijke in het algemeen een evolutieproces is, blijkt uit het verre verleden. In het Lemurische- en Atlantische tijdperk was de mensch nog zóó afhankelijk van zijn omgeving, dat de physieke mogelijkheid van slapen b.v. afhing van zonsopgang en zonsondergang. Toen leefde de mensch in harmonische samenstemming met het rythme der natuur. Toen echter het individueel bewustzijn zich in den mensch begon te ontwikkelen, ontstond van zelf disharmonie tusschen mensch en natuur; deze disharmonie werd al grooter en grooter: de natuur kwam al meer en meer buiten den mensch (Dr. R. Steiner).
Is heden het individueel bewustzijn in den mensch rijpende, zoo kan de verloren harmonie teruggevonden worden, doordat het nu mogelijk is (daar het individueele niet langer in den weg staat) dat het universeele (in de natuur) universeel d.i. op zich zelve en aanschouwbaar voor den mensch bestaat.
Een beeld van die herwonnen harmonie geeft de Abstract Reëele Schilderkunst.
9) Groei houdt in vernietiging van den voorgaanden vorm. Groei bouwt op den voorgaanden vorm, maar zoodra groei werkelijk volledig is, is reeds de nieuwe vorm ontstaan. Zoo is elke nieuwe kunstuiting gebouwd op de voorgaande, maar in vorm is zij daarvan verschillend. En met hare verschijning verandert zij den blik op de voorgaande kunstuiting in dièn zin, dat deze niet meer werkelijk levend voor ons zijn kan. In dièn zin vernietigt elke nieuwe kunstuiting de voorgaande.
10) Omdat de Nieuwe Beelding zich (schijnbaar) van het natuurlijke verwijdert, doordat zij de natuurlijke verschijning der dingen niet beeldt, is zij den natuurlijken mensch vijandig. Omdat zij de natuurlijke vorm en kleur te niet doet, is zij misdadig in het oog van hem, bij wien het bestaande staat of valt met het staan of vallen van de natuurlijke verschijning.
Ook de gevoelsmensch, die in zoo nauw verband met het natuurlijke leeft, is uit zijn aard gekant tegen de Nieuwe Beelding. Dit is even natuurlijk als zij zelf natuurlijk zijn. De Nieuwe Beelding is voor den modernen mensch, die eenheid (door evenwichtigheid) van natuurlijkheid en geest is
90