Pagina:Stijl vol 01 nr 08 De nieuwe beelding in de schilderkunst.djvu/4

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

(zie inleid. blz. 2). Deze ziet den gang vanàf het natuurlijke in de schilderkunst niet als strijd tegen of als oplossing (in den zin van verloren gaan) van het natuurlijke, maar als een kristalliseering ervan (zie vorig artikel blz. 75).
11) In dèzen zin keert het leven van den huidigen, gecultiveerden mensch zich langzamerhand van het natuurlijke af, en wordt het al meer en meer abstract leven (zie inleid. blz. 2). Het leven wordt abstract (d.i. bepaald, en niet vaag) omdat voor den mensch van dezen tijd alleen in het abstracte het evenwicht tusschen natuur en geest in volkomenheid bestaan kan. Het leven keert zich van het natuurlijke àf omdat de huidige mensch zich niet van het natuurlijke afkeert, maar dit juist zoekt te doorgronden: omdat het natuurlijke in hem rijpende is.
We zien dit in wetenschap, godsdienst, maatschappij.
12) Zoolang de kunstenaar (als vertolker van de menschheid) niet geheel tot innerlijkheid volgroeid is, zoolang hij dus kunstenaar en niet (ware) geestelijke is, is het noodig dat hij een beeld van het innerlijke tegenover zich plaatst: dàn eerst kan hij aan de zuivere verhouding van het (gebeelde) innerlijke en het (meest) uiterlijke (de natuur) zich bewust worden van de ware beteekenis van het innerlijke en uiterlijke. Eerst als hij (en met hem de menschheid) volgroeid is tot innerlijkheid (geest), is het innerlijke element in hem volstrekt geworden en eerst dàn eischt dit ook volstrekte uiterlijkheid, om een eenheid te vormen. Een vernieuwd en geheel ander uiterlijk moet dàn zich realiseeren: dàn is evenwichtige beelding van innerlijkheid en uiterlijkheid niet meer noodig.