de beeldende uitdrukking van de langzame maar zekere groei van het schoone-tot-het-ware zou verduisteren.
6) Hij kan dit eerst, wanneer hij tot waar geestelijke zou geëvolueerd zijn; maar dan is hij geen kunstenaar meer.
7) Er is zelfs nog groot verschil tusschen kunst van kinderen en die van primitieve volkeren: de doorleefdheid geeft een vastheid, een bezonnenheid (die vooral in de techniek uitkomt) aan de kunst van volwassenen, welke die van kinderen mist. (men denke b.v. aan de negerplastiek).
8) Zij beelden de groote contour der dingen, maar niet enkel (exacte) verhouding.
9) Bovendien worden de geometrische figuren nog veelal gezien in een traditioneele symboliek, die het zuivere zien in den weg staat.
10) Het verlangen naar vrijheid en evenwichtigheid (harmonie) is den mensch (door het universeele in hem) ingeboren. Hij heeft de innerlijke drang in zich de oorspronkelijke eenheid zijner dualiteit terug te winnen, en wil eenheid realiseeren in leven en kunst. Hij leerde de eenheid te zoeken in-zich-zelven, d.i. in innerlijk, abstract leven, daar de gelijke factoren die geëischt worden om eenheid te bereiken, in het uiterlijke leven niet dan zeer zelden aanwezig zijn. Zoo is eenheid in de maatschappij (de massa individuen), vooreerst niet te realiseeren, door het onderlinge verschil der individuen.
11) Om de tragiek beeldend te zien is de fijngevoeligheid van het artistiek temperament noodzakelijk: om haar tot uitdrukking te brengen moet men kunstenaar zijn.
De kunstenaar ziet de tragiek in die mate, dat hij tot beelding van niet-tragiek gedreven wordt. Zoo vond hij, ten slotte, de oplossing in beelding van enkelverhouding. Hij sloot vormbeelding uit, hij ging niet accoord met de meening (van niet-kunstenaars) dat beelding in vorm geen tragiek vertoont, als de menschelijke geest sterk genoeg is de tragiek in-zich-zelven op te heffen.
12) Tragiek door stand en afmeting is gedeeltelijk op te heffen door tegenstelling, maar tragiek door vorm is slechts te niet te doen door vorm te vernietigen.
Stand en afmeting in rechte lijn of rechthoekig kleurvlak, in veelheid gebeeld, doet door het rythme dat dan ontstaat wel weer tragiek tot beelding komen, doch juist door opheffende tegenstelling is dan dat rythme te verinnerlijken, dus de tragiek gedeeltelijk op te heffen. (zie art. IV blz. 44).
13) Niet altijd is de verschijning der natuur (objectief) éven tragisch. Zoo is zij o.a. minder tragisch, naarmate zij meerdere aaneengeslotenheid, meerdere klaarheid toont, en meer tragisch, naarmate zij verbrokkeling of onevenwichtigheid beeldt. Ook vorm en kleur beelden niet altoos even groote tragiek: de mate der tragiekbeelding is groot of klein, naarmate de vorm (lijn) strak of grillig, de kleur puur of vertroebeld is.
14) Slechts de rechthoekige stand beeldt geen tragiek. Elke andere stand wel, zooals we zien in de figuren van Humbert de Superville. (zoo beeldt de V-vorm verheffing, de A-vorm het omgekeerde daarvan).
Om de rechthoekige stand naar zijn aard, dus evenwichtig, te beelden, is noodig dat de afmetingen der lijnen of vlakken welke deze stand beelden, ook evenwichtig zijn. Ook de veelheid van den rechthoekigen stand moet evenwichtig zijn, om de tragiek zooveel mogelijk op te heffen.
AANTEEKENINGEN BIJ TWEE TEEKENINGEN VAN PIET MONDRIAAN.
DOOR TH. VAN DOESBURG.
Ondanks de moeite, die de modernen doen om door voorlichting het publiek nader te brengen tot de nieuwe beeldingswijze en zoodoende deze nader te brengen tot het publieke, heerscht er over het algemeen nog veel misverstand. Veel van het schijnbaar nieuwe wordt voor modern, veel van het moderne voor schijnbaar nieuw gehouden. De vraag: waaròm de overtuigd moderne zoo geheel anders te werk gaan dan de (niet-overtuigde) half-moderne of oude schilders, wordt herhaaldelijk gesteld door hen die het moderne in wezen niet beseffen en daardoor het wezenlijk moderne niet onderscheiden kunnen van het schijnbaar moderne. Het kan daarom zijn nut hebben ter demonstratie der 108