Pagina:Stijl vol 02 nr 04 p 037-039.djvu/2

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

verhouding is het, wat ik steeds beeldde, zooals het deze verhouding is, wat alle schilderkunst tot uitdrukking wil brengen.
A. Maar steeds beeldde de schilderkunst door de natuur, door het schoone van de natuur voerde zij op tot het ideale.
B. Zij voerde inderdaad op tot het ideale door het schoone van de natuur, want in beelding is het ideale iets anders dan de loutere uitbeelding der natuurlijke verschijning.
A. Zou het ideale niet enkel door ons zelve bestaan?
B. Het bestaat door ons maar ook buiten ons. De Wijzen zeggen: het ideale is overal en in alles. Hoe dan ook: het ideale openbaart zich aesthetisch als schoonheid. Maar wat bedoelde U zooeven met „het schoone van de natuur”?
A. Ik dacht b.v. aan een kunstwerk der oudheid, een beeld, dat, naar men zegt alle schoonheid der menschelijke verschijning in zich bevatte.
B. Denkt U nu ook eens aan meesterwerken der z.g. realistische scholen, welke niets van dié ideale schoonheid beeldden en tóch schoonheid tot uitdrukking brachten. Door de vergelijking dezer tweeërlei kunstsoorten zult U reeds zien, dat het niet alleen het schoone der natuur, maar dat het ook het z.g. leelijke kan wezen, dat ons ontroeren kan, of, zooals U zegt, ons tot het ideale kan opvoeren. Het onderwerp, de voorstelling, noch de natuur doet in schilderkunst de schoonheid ontstaan: zij bepalen slechts den aard der schoonheid, doordat zij de compositie, de kleur en den vorm bepalen.
A. Als leek denkt men daaraan zoo niet, hetgeen U zegt lijkt mij echter aannemelijk. Maar tòch kan ik mij beelding van verhouding nog niet anders denken dan door middel van een voorstelling of onderwerp, nièt door compositie van enkel kleur en lijn. Zoo waardeer ik ook niet klanken zonder melodie — als ik een klankencompositie van een onzer moderne componisten hoor, doet die mij niets.
B. In schilderkunst moet U eerst beproeven compositie, kleur en lijn te zien en niet de voorstelling als voorstelling, dàn kunt U er ten slotte toe komen de voorstelling hinderlijk te gaan vinden.
A. Als ik denk aan Uw overgangswerk, waarin, door een niet-natuurgetrouwe kleurbeelding de voorstelling reeds eenigszins opgeheven is, wordt het mij wel duidelijk dat het schoone ook zonder natuurgetrouwe voorstelling zich, en zelfs veel sterker, beelden laat, want dit werk gaf mij een veel sterkere schoonheidssensatie dan zuiver naturalistische schilderkunst. Maar kleur moet toch vorm hebben?
B. Vorm of illusie van vorm: in elk geval moet de kleur een vaste bepaling hebben, wil zij ons iets beelden. U ziet in mijn zooeven door U genoemd overgangswerk zeer terecht, dat het onderwerp daarin geneutraliseerd is door de vrije kleurbeelding, doch ook is te zien, dat deze bepaald is door den vorm, welke nog vrijwel natuurgetrouw bleef. Om harmonie tusschen kleur en vorm te scheppen is het onderwerp en daarmede de vorm, zorgvuldig gekozen. Was mijn doel om uitgebreidheid, grootheid, b.v. te beelden, dan was het onderwerp gekozen. De beeldingsidee kwam tot gevarieerde uitdrukking naarmate een duingroep, een zee of een kerk het onderwerp uitmaakte.
U herinnert zich ook mijn bloemen, ook deze waren „gekozen” uit de velerlei soort

38