Pagina:Stijl vol 02 nr 05 p 049-053.djvu/4

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

innerlijkheid d. i. ziel en geest is. Omdat hij tevens uiterlijkheid is, kan ook niet alleen het innerlijke gebeeld worden. De schilderkunst heeft de middenweg steeds eenigermate bewandeld: maar omdat zij in vorm beeldde, gaf zij in hoofdzaak zieleleven.
Het zieleleven is het leven van de menschelijke gevoelens. De ziel der dingen te beelden wil zeggen: ònze ziel tot uiting te brengen. En dit is niet het hoogste doel der kunst.
A. Is de ziel dan niet hetgeen de mensch tot mensch maakt?
B. De ziel? — de Wijzen spreken ook van een dierlijke ziel. De geest is het, die hem tot mensch maakt. Tot mensch, maar de kunst heeft ten doel het bovenmenschelijke te vertolken. Zij is intuitie. Zij is zuivere uitdrukking van die onbegrijpelijke kracht, welke universeel werkt en die we dus het universeele kunnen noemen.
A. En U stelt het bewuste van den menschelijken geest anders zoo hoog?
B. Zeer zeker, maar ik zeide „de kunst is intuitie”; de kunstuiting moet bewust zijn. Slechts dan, wanneer onze geest bewust het ware wezen der intuitie kan onderscheiden, kan de intuitie zuiver werken. In de onbewusten mensch is het „onderbewuste” vaag en troebel: in den bewusten is het tot bepaaldheid gekomen. Slechts de bewuste mensch kan een zuivere spiegel van het universeele zijn: hij kan bewust één zijn met het universeele, en daardoor zich bewust boven het individueele verheffen.
A. Op deze wijze kan hij dus, als het ware, objectief zijn?
B. Juist. Door onbewustheid subjectiveeren wij steeds het universeele. Noemen we nu het universeele het geestelijke, zoo is zuivere geestelijkheid alleen mogelijk voor zoover we ons objectief kunnen stellen tegenover ons zelve en alles wat ons omringt.
A. En de Primitieven dan — is hun kunst niet zuiver geestelijk?
B. Zij is geestelijk, voor zoover zij dit tot uitdrukking brengt door de objectieve beelding: door de compositie, door de spanning van den vorm en door de betrekkelijke puurheid der kleur. Door de voorstelling echter is zij slechts religieuse kunst.
A. Zou profane kunst dan evenzeer geestelijke kunst kunnen zijn?
B. Alle ware kunst is geestelijk, welk onderwerp zij ook beeldt, zooals ik U zeide is het de beeldingswijze, waardoor zij het geestelijke, het universeele vertolkt.
A. Ik begin nu meer voor geestelijke kunst te gevoelen — die engelen en heiligen van de Primitieven vervelen me: ik zie er iets dweepends in, Ik voel meer voor de realistische schilderkunst.
B. Realisme heeft vóór: zuiverder objectieve ziening, ik zie het realisme dan ook als den grond der nieuwe schilderkunst. Wat de Primitieven betreft, U, als mensch van dezen tijd, vindt wellicht het Realisme daarboven te verkiezen omdat U in hun kunst zoo domineerend de uitdrukking van het innerlijke ziet. Maar ook komt het doordat U hen niet beeldend ziet: U ziet te veel de voorstelling. Ook ik. als ik op een afstand zou staan van een hunner kunstwerken en niet meer zag de compositie, de spanning van den vorm en het pure der kleur — ik verzeker U, dat ook ik slechts zou zien sleepende gewaden en

52