Pagina:Stijl vol 02 nr 05 p 049-053.djvu/5

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

gevouwen handen. Evenwel moet U niet vergeten dat deze kunst gemaakt is in een religieusen tijd: een tijd van vorm-godsdienst.
A. Zoo is die kunst dan verouderd, evenals de godsdienst van dien tijd?
B. Evenals de godsdienst, is die kunst niet voor allen verouderd, zij is echter verouderd voor het nieuwe tijdsbewustzijn.
Thans is echter voor de meeste menschen vormgodsdienst zoowel als vormkunst nog behoefte en zijn zij dus nog noodig. Vormgodsdienst en vormkunst zijn zoowel levensuitingen als middelen ter ontwikkeling: evenzeer als Abstract Reëele Schilderkunst zijn zij er om het leven te leven.
A. De Primitieven hadden het dus, in hun tijd, ook bij het rechte eind, zooals U het voor den komenden tijd bij het rechte eind denkt te hebben?
B. Ja zeker: bij vorm-godsdienst behoort een passende vorm-kunst: de voorstelling was toen van veel gewicht. Eerst toen de tijdgeest, en daarmede de godsdienst, meer abstract begon te worden, moest de voorstelling vervallen.
A. En daar zijn we weer op het oude punt: de voorstelling! Maar, al verwerp ik nog steeds het beelden zonder voorstelling, het is mij nu toch duidelijk, dat deze onderhevig is aan den tijdgeest.
B. Dan zult U mij ook moeten toestemmen, dat, bij consequentie, daaruit volgt dat de tijdgeest haar kan doen verdwijnen! — Ik herhaal: in een tijd, waarin het geestelijke als religie domineerde, moest het geestelijke als zoodanig geprononceerd naar voren komen; later, toen de tijdgeest meer wereldsch was, moest het wereldsche in de uitdrukking overheerschen. En weder was het de voorstelling, waardoor dit geschiedde.
A. U geeft nu de voorstelling van alles de schuld! U heeft toch gezegd, dat alle kunst, ondanks de voorstelling — dus ook in de voorstelling — het universeele beeldde?
B. Ik heb U reeds gezegd dat in vormkunst de voorstelling ook medewerkt tot de uitdrukking van harmonie voor zoover zij inhoudt de bepaling der compositie, der kleur en lijn. Ter wille van de duidelijkheid hield ik mij nu bij hetgeen we in dezen tijd tegen de voorstelling kunnen hebben, evenwel wilde ik juist zeggen: toen het geestelijke meer en meer samen begon te gaan met het wereldsche, trad meer en meer naar voren dat het geestelijke toch niet uitsluitend in de religieuse voorstelling kan liggen, want dan zou het geestelijke in de beelding ophouden te bestaan, zoodra de religieuse voorstelling verviel. Het inzicht dat het onderwerp slechts compositie-, kleur- en lijnbepaling is, leidde al meer tot zuiver aesthetisch, beeldend zien: de consequentie hiervan was, dat de voorstelling geheel verviel, en enkel de compositie van kleur en lijn — verhouding dus — het geestelijke, zoowel als het natuurlijke, beeldde. De Nieuwe Beelding is de uitdrukking van meer evenwichtige verhouding van natuur en geest, in den zin van het universeele. Het universeele beeldingsmiddel is evengoed uiterlijkheid, natuur, als de natuurlijke verschijning der dingen als welke voorstelling ook. En het kan het zuiverst het innerlijke, het universeele, vertolken, omdat het de meest verinnerlijkte uiterlijkheid is.

53