Naar inhoud springen

Pagina:Stijl vol 02 nr 12 p 133-144.djvu/8

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

RONDBLIK.

HET EXPRESSIONISME.

De tijdschriftenvloed was nog immer. Alles wil stem hebben. ’t Liefst: nieuwe stem. Maar dit heeft ook z’n kwade kant. Meer al te velen maken van de gelegenheid gebruik om hun eigen stem te hooren in het openbaar.
Het is niet altijd een gedachtenvloed, maar dikwijls niet meer dan een woordenvloed, die dezen tijd overstroomt. Het is geen hardop denken, doch meerendeels een hardop praten en zeer vaak stotteren. Oorzaak: het toegeven aan de opwelling om te praten. En wanneer een „orgaan” wordt opgericht zonder dat hier een zeer bepaalde levenshouding aan ten grondslag ligt, dan is een doorelkaâr-praten daarvan het onvermijdelijk gevolg, met als eindresultaat, dat er niets gezegd wordt.
We ondervonden dit in Holland met de vele nieuwe periodieken, — (Nieuwe? ’t Mocht wat. Oude onder nieuwe namen. Laat ons dit vaststellen.) — en in het buitenland is het niet anders. Met vergeet dat het niet van belang is dat men spreekt, maar wel wat men spreekt.
Wil het woord cultureele beteekenis hebben dan moet het op de daad veroverd zijn. Deze daad is het leven.

Te velen verkeeren in de veronderstelling, dat het nieuwe in het leven berust op een onbegrensde vrijheid. Zoowel in leven als kunst wordt dit tot een nieuwe slavernij.
Het expressionisme van heden zou men den artistieken vorm van deze slavernij kunnen noemen. Ook Duitschland gaat hier nog zeer onder gebukt.
Dit expressionisme dan staat in wezen gelijk met de kunstuiting der 18e—19e eeuw, die in haar overheerschende grilligheid het barok in onbeperkte vrijheid vierde. Het verschil bestaat alleen in vorm.
Empire-Rococco enz., verheerlijkten de „bloeiende vormen der natuur” — het expressionisme breekt met deze, maar ook met deze alleen. Het breekt niet met de basis waarop deze kunstuitingen stonden: de impulsieve gevoelsstemming. Gevolg van een passieve, tragisch-natuurlijke en daardoor vertroebelde levensvoorstelling. Het expressionisme werd de onmiddellijke, vage uitdrukkingswijze daarvan. Wat nu den vorm betreft (althans bij het abstracte expressionisme), deze heeft met de moderne conceptie wel het losse en opene gemeen, maar dit is het gevolg van vorm-ontbinding, niet van vorm-destructie als hij het kubisme.
De expressionistische vormontbinding, die nu wel algemeen geworden is en in verschillende tijdschriften als „Der Sturm”, „Das Kunstblatt”, „The World”, „1919” enz. haar verdedigers vindt, is dus evengoed de — hoewel meer abstracte — voorstelling van het overheerschend natuurlijke (bizondere), als de oude kunstvorm, die de uiterlijke verschijning huldigde, dit was. Het expressionisme is dus evengoed een oude kunstvorm.
Door de natuurlijke aandrift welke aan het expressionisme ten grondslag ligt vermag zij naar vorm en wezen niet boven het zielige, lijdelijke, boven de tragiek uit te komen. Zoowel voor den maker als den beeldhouwer blijft de praedispositie voor het expressionisme de emotie, de plotselinge schok: het onevenwicht.

140