Pagina:Stijl vol 03 nr 02 p 015-019.djvu/3

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zelf zich bleef handhaven. Als het zich als zoodanig blijft handhaven in de beelding is deze niet uitsluitend beeldend. Door het naar voren treden van het „ding” wordt de schoonheidsontroering steeds beperkt .... daarom moest het ding in de beelding vervallen.

5e Tooneel. Tuin met in stijl geschoren boomen en heesters — huis —.

X. Zie hier nu „verstrakking” .... maar ik zie liever de vrije natuur!
Y. Ik vind toch heel mooi wat we hier in die boomen zien: ’t past ook zoo goed bij het strakke dat een huis heeft.
Z. Ja, daardoor is er eenheid in het geheel. De mensch heeft contact willen maken tusschen de natuur en zichzelven: daarom heeft hij de natuur „verandert”. En in den aard dezer verandering ziet men weder den drang naar vervolstrekking in den mensch.
X. Het is echter niet de vervolstrekking tot het rechte: zie maar die ronde vormen daar.
Z. Daardoor is de vervolstrekking ook, om zoo te zeggen, halverwege blijven steken — is er dus van vervolstrekking eigenlijk geen sprake. Wat we hier zien is voor ’t grootste deel slechts veralgemeening van vorm: juist een beter doen uitkomen van vorm — niet een opheffen van vorm. Zoo zien we hier, evenals in de grillige natuur, verhouding door vorm, niet verhouding op zich zelve, geen zuivere verhouding dus.
Y. Uit hetgeen u reeds gezegd hebt begrijp ik, dat u een andere oplossing zou willen. Ten eerste zoudt u vorm opgeheven, vervolgens naar evenwichtige verhouding gezocht wenschen. Maar dan zou ook alles vlak moeten zijn?
Z. Met dezen tuin komen we van het gebied der schilderkunst op dat van de beeldhouwkunst. De beeldhouwkunst heeft met de derde afmeting op andere wijze te rekenen dan de schilder: de schilder heeft zijn drie kleuren en zwart en wit; de beeldhouwer slechts zijn zwart en wit. De beeldhouwer moet het rechte in drie afmetingen zoeken. Hij maakt dus lichaamsplastiek, hoewel hij het ronde, het eigenlijke van vorm, kan herleiden tot het prismatige, en hierin weder vorm „als het afzonderlijke” door tegenstelling en onderbreking kan opheffen. En het lijkt mij voor den beeldhouwer der Nieuwe Beelding dan ook de weg om het te zoeken in compositiën van prisma’s.
X. Wordt de beeldhouwkunst dan geen bouwkunst?
Z. In genen deele. Bouwkunst blijft ruimte-constructie en heeft ook eischen der praktijk. De beeldhouwkunst is meer vrij.
X. Dan is deze tuin korter bij zuivere beeldhouwkunst dan een „beeld”, volgens uw opvatting?
Z. Zeer zeker. Volgens mijn idee moet „het beeld” in de beeldhouwkunst geheel vervallen.

6e Tooneel. De gevel van een kerk — als een plat vlak tegen het duister, in schijnsel van ’t stadslicht. —

Z. Ziehier weèr andere realiteit: maar nog geen abstracte realiteit.
Y. En alles is toch vlak en geometrisch?
Z. Het abstracte is tot bepaaldheid gestelde innerlijkheid, of de diepst

17