Naar inhoud springen

Pagina:Stijl vol 05 nr 01.djvu/6

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

„reeël“, voor het volledige leven is, staat zij buiten dit leven. Zoodra het volledige leven mogelijk wordt, heeft zij dus geen reden van bestaan meer.
Iedereen weet, dat het volledig menschelijke leven niet domineerend physiek is, al heeft het er alle schijn van. Ook dat het evenmin domineerend geestelijk is, maar dat het de eenheid van het een en het ander inhoudt. Niet iedereen onderscheidt echter dat deze eenheid door de (betrekkelijke) gelijkwaardigheid van physiek-geest moet tot stand komen. „Modernen“ zeggen slechts eenheid te kennen en krijten alle onderscheiding voor dualisme en voor ouderwetsch uit. Oppervlakkigheid, verkeerde angst door niet begrijpen van het oude doet hen echter de ware eenheid door tegendeelige tweeheid niet zien. Schijneenheid is hun leven, hun kunst.
De mensch van dezen tijd is, over het algemeen, slechts ondanks hemzelf, de natuur ontgroeid. Het uiterlijke leven is geëvolueerd, de levensomstandigheden zijn veranderd. Maar innerlijk is hij (domineerend) natuurlijk gebleven. Zoo is hij niet gelukkig in den staat van het moderne leven en kan hij dit leven ook niet „schoon“ maken. Hij beschouwt dit leven als „abstract“, in den zin van onnatuurlijk, en verfoeit dus ook alle abstracte kunst. Een tegenwicht, zijn schoonheid, zoekt hij in het natuurlijke: alleen een min of meer natuurlijke kunst kan hem bevredigen. Hij ziet niet, dat uit het een en het ander een nieuw leven nog moet ontstaan en reeds komende is, een abstract-reëel leven. Daarom ziet hij niet de voorspiegeling daarvan in abstract-reëele kunst.

Voor den domineerend physieken mensch is de beleving van gelijkwaardigheid, physiek-geest natuurlijk onmogelijk. Hij komt zelfs niet toe aan het zuiver begrip ervan. Hij beleeft alles „physiek“, zoo hij verfijnd is, op een dieper plan. Zijn kunst is ookphysieke beleving“, dierlijk dus (zie genoemd artikel). Het hangt dan slechts van de mate van verfijning of ver-

4