Pagina:Tijdinghe uyt verscheyde Quartieren 1621-05-05.djvu/2

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

die nieuwe Bolwercken ende Fortificatien. Men heeft uyt het Landt Bruynswijck voor seecker advijs dat in die quartieren voor den Coninck in Denemercken ende dat Nedersacksche Creyts veel volcx te Peerde ende te voete aenghenomen wort. Des Oversten Blasy ende Knyphuysische volck zijn tot Lohr over den Meyn ghetrocken, marcheren over Odenwald na den Palts.
Huyden varen tot Altrip een ende een vierendeel mijle van Heydelbergh, twaelf Cornet Ruyters over den Rijn, zijn uyt Worms ghetrocken, ende logieren na in Brurem, die Overste Generael heeft verboden, op lijfstraffe dat Bisdom Spiers onghemolesteert te laten, Ondertusschen wert noch stadich Crijghsvolck te Peerde ende te voete aenghenomen tot wat eynde weetmen niet.
Tot Ceulen wort den Trommel gheslaghen, ende voor Keyserlijcke Majesteyt ende den Hertoch van Nieuburgh volck gheworven, wat men nu van sints is int Landt van Gulich ende Cleve voor te nemen, sal den Somer sich openbaren.

VVt Franckfort den 26. April. 1621.

Inde Palts houdt de Vnie haer volck noch by een ander, ende verneemtmen noch van geene afdanckinghe, men verhoopt dat de Coninck van Bohemen het volc voor hem sal laten aen nemen, ende een Hooft daer over setten, tot defensie ende recuperatie van zijn Landt.

VVt Mentz den 27. April, 1621.

De Colonel Blasius ende Kniphausen nae dat sy in het Sticht Fulda wat stil gheleghen hadden, waren zy weder voort ghemarcheert, ende by Lo[h]r over de Meyn ghetrocken, daer zy int overvaren ni[e]t langhe opghehouden wierden, ende op dat Meynts[i]sche ghebiedt ligghen bleven, heeft de Chur-Vor[s]t van Ments aldaer eene Brugghe op ghemelde Riviere legghen laten, light alsoo dat voorsz volck nu oock in de Pfalts.
De Chur-Vorst van Ments, die naer dat beslotene accoordt tusschen Spinolam ende de Gheunieerde, twee van sijne Compaignien hadde afdancken laten (die meest alle van de Spaensche zijn aenghenomen worden) neempt nu weder van nieuws Volck aen.

VVt VVorms den 26. April. 1621.

Men wil segghen, dat teghenwoordich niet over de thien duysent mannen Spaensch volc in de Palts zijn, die daer toe in so vele diversche plaetsen verstroyt ligghen, dat by occasie van Oorloghe, niet wel 6. duysent daer van souden konnen te Velde ghebracht werden.

Men heeft tijdinghe uyt Zeelandt, hoe aldaer door onse Oorlogh-schepen inghebracht soude zijn een schip comende uyt Spaengien seer rijckelick geladen, waer in men seyt, veele contanten bevonden worden ende wel twee-en-twintich Cassen met Reyalen van Achten daer was noch een van die selve Vloote ghejaecht in Pleymuyen, een ander mede in Vranckrijck.

Ghedruckt by Broer Jansz. out Corantier int Legher van sijn Princelijcke
Excellentie, woonende op de nieu-zijds-achter-Borchwal inde Silvere Can, by de Brouwerije vande Hoy-Bergh, den 5. Mey, 1621.