Pagina:Van Eeden, Grassprietjes (1887).pdf/17

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

INLEIDING.




Mijn poëzie stelt zich ten doel,
Mijzelven te verlichten,
En elk, die deelt in mijn gevoel,
Te treffen en te stichten.

Ik wijd een lief, aanvallig kind.
Mijn zangen en mijn tranen
Haar wiegje stond in Purmerend,
Haar vader doet in granen.

Zij heeft twee koontjes rood en rond,
Een kleinen mond daartusschen.
Ze is altijd vroolijk en gezond,
Geneigd tot jok en kussen.

Haast schooner klinkt haar zilv'ren lach
Dan 't lied der nachtegalen,
Om 't poez'le halsje sling'ren zich
Drie rijtjes bloedkoralen.

En dan, haar oogen! o, zwijg stil!
Hier, cither, moet gij zwijgen !
Daar kan zij alles, wat zij wil,
Van mij gedaan meê krijgen.