Pagina:Van Eeden, Grassprietjes (1887).pdf/24

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Daar zal ik weenend kermen,
Tot Gods genade groot
Zich mijner zal ontfermen,
Mij nemen in zijn schoot.

O, Heeler aller wonden!
Ontruk mij ras! ontruk
Mij uit deez' poel van zonden
Naar 't hemelsche geluk!




VII. HERADEMING.




Heb dank, o Heer! 'k heb mij vergist:
Ik heb mijn Truitje weder!
Hoe smart'lijk heb ik haar gemist,
Die oogen lief en teeder.

De lonken had zij niet verstaan,
Zij voelde wel een laars,
Doch zag hem voor den mijnen aan...
't Was die des makelaars.

O juich thans, hemelsche Eng'lenschaar!
Want de onschuld bleef gespaard:
Van middag gaan wij met elkaar
Weer roeien op de vaart.