Pagina:Van Eeden, Grassprietjes (1887).pdf/29

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

 

XII. BANGE NACHT.




Ach hemel, wat moet ik beginnen!
Dat God zich nu mijner erbarm!
De dokter ging flusjens naar binnen,
En reeds is de luiermand warm.

O, ure van angst en verrukking!
Hoe is mij de ziele vervaard —
Doch denk, zonder 's Hemels beschikking
Valt immers geen muschje ter aard...



 

XIII. UITKOMST.




O, daar komt de dokter weder;
Heer! wat is uw goedheid groot!
Want een wichtje, klein en teeder,
Legt hij schreiend in mijn schoot.

„Heil u !” snikt hij, diep bewogen,
„ God de Heere schonk ons kracht!
„Zie uw spruitje hier voor oogen
„Van het mannelijk geslacht.”