Deze pagina is proefgelezen
„'t Is uitstekend afgeloopen,
„Ook uw Truitje slaapt nu zacht :
„Boven bidden, denken, hopen
„ Eindigde deez' nare nacht.”
„Ook uw Truitje slaapt nu zacht :
„Boven bidden, denken, hopen
„ Eindigde deez' nare nacht.”
Heer! heb dank, die mijn vertrouwen
Thans ook weer niet hebt beschaamd!
Slechts 't geloof heeft mij behouën:
'k Breng u dank dus, zoo 't betaamt.
Thans ook weer niet hebt beschaamd!
Slechts 't geloof heeft mij behouën:
'k Breng u dank dus, zoo 't betaamt.
XIV. MOEDER BIJ DE WIEG.
Slaap, slaap nu! gij zijt moégespeeld,
Mijn Jantje! vaders evenbeeld!
Dat zijt gij toch, schoon vader zegt:
„Die jongen heeft mijn neus niet recht."
Mijn Jantje! vaders evenbeeld!
Dat zijt gij toch, schoon vader zegt:
„Die jongen heeft mijn neus niet recht."
Zoo even zat hij aan mijn zij
En hield op u den blik,
En sprak weer : „Hij heeft veel van mij,
Maar toch geen neus als ik!”
En hield op u den blik,
En sprak weer : „Hij heeft veel van mij,
Maar toch geen neus als ik!”
Dat dunkt mij zelf : hij is te plat —
Maar zoo gij toch zijn neus niet hadt,
O lieve beelt'nis van mijn man!
Hoe kwaamt gij aan uw neusje dan?
Maar zoo gij toch zijn neus niet hadt,
O lieve beelt'nis van mijn man!
Hoe kwaamt gij aan uw neusje dan?