Pagina:Van Eeden, Grassprietjes (1887).pdf/62

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Wat zoudt ge in plaats mij geven mogen?
Verlokkend aas in kinderoogen,
Verblindend slijk uit mijn en meer!
't Onzinnig grauw, door schijn te doeken,
Moog' schatten op den mesthoop zoeken.....
De dichter haalt ze uit hooger sfeer!



HET DICHTEN.




O, wat is het dichten zoet!
Altijd... als men dichten moet, —
Dichten is niet ieders zaak,
Geen ontspanning of vermaak.

Dichten is: uit vol gemoed
Storten zijn gedachtenvloed,
Als een breeden waterval,
In zoetvloeiend woordgeschal.

Moest ik zoeken naar een woord ――
'k Zou niet dichten, zooals 't hoort;
Moest ik denken bij mijn lied —
'k Vond mijn inspiratie niet.

Onbelemmerd, onbeklemd,
Al naar God mijn cither stemt,
Zing ik, op een warmen trant,
God ter eer en 't Vaderland!