Pagina:Van Eeden, Grassprietjes (1887).pdf/9

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

VOORREDE.



De heer Paradijs verzocht mij, als oud vriend zijns vaders, een klein woordje van aanbeveling aan deze zijne eerstelingen te laten voorafgaan. Ik voldoe gaarne aan ZEds. verzoek, daar ik altijd prijs heb gesteld op de verspreiding van goede poëzie met een flinken, degelijken inhoud onder alle rangen en standen der maatschappij. Godsvrucht en menschenmin aan te kweeken ook in het hart van den minsten onzer medeschepselen is een taak, die nooit genoeg kan aangewakkerd worden, vooral als zij geschiedt door dat edele voertuig onzer verhevenste gedachten en gevoelens, de nog maar al te schaars beoefende dichtkunde. Want — waarom het ons te ontveinzen? — wij hebben, Gode zij de eer, vele voor treffelijke puikdichters in ons vaderland, waarom het buitenland ons benijdt, en die steeds de snaar gespannen hebben voor alles waarmeê de Heer ons in zijn ondoorgrondelijke genade gezegend heeft, als daar zijn: godsdienst, eigen haard, geboortegrond en het onvergetelijk Oranjehuis. Ja, laten wij er in ootmoedigheid voor uitkomen, wij kunnen met rechtmatigen trots wijzen op een zangberg, waarbij menig veel geprezen terrein der fraaie letteren van ouden en nieuwen tijd in den afgrond zinkt. Nogmaals, ik herhaal, wij hebben