Naar inhoud springen

Pagina:Van Vloten, Nederlands schilderkunst van de 14e tot de 18e eeuw (1874).pdf/11

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

De Schilderkunst — schreef, vóór vijfdhalfhonderd jaar, de Italiaan Alberti reeds — is het schoonste sieraad der menschheid, hare beoefening de taak van een vrijen geest, hare gewrochten geletterden en ongeletterden welkom.— Zoo sprak hij, meer dan een halve eeuw vóór Rafaëls geboorte, en wat is er sedert, in alle landen en onder alle volken, niet al door ’t kunstpenseel gewrocht! — Het italiaansche gloorde toen nog eerst in zijn aanvankelijken luister, in Duitschland ontkiemde nauw een zelfstandig germaansche schildertrant, en in Vlaanderland, ja, in Vlaanderland, daar had zich hoofdzakelijk uit het minituur-penseelwerk een nog veel eigenaardiger kunst ontwikkeld. Ook door de middelen, waarmeê deze haar smaakvolle verwen op ’t paneel bracht, wist zij er een duurzaamheid aan te verschaffen, tot dusver veelal maar al te licht gederfd, en die het door Alberti zoo te recht geroemde "sieraad der menschheid" vervolgens alom des te krachtiger en glansrijker zou doen stralen. Hoe "welkom" het intusschen ook zonder dat aan ieder reeds was, en van nature zijn moest, behoeft wel geen betoog. Geen kunst toch, die door de levendige kleurenpracht van haar gewrochten het oog zoo aantrekt en bloeit, den ook nog onontwikkelden mensch aanlokt en streelt. Die kleuren zijn dan ook voor haar ten naastenbij, wat voor de toonkunst haar klanken zijn, het hoofdmiddel van haar werking, zonder welks rijke schakeeringen zij allen levensgloed missen zou. De omtrekken van haar beelden en voor-