Naar inhoud springen

Pagina:Van Vloten, Nederlands schilderkunst van de 14e tot de 18e eeuw (1874).pdf/148

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

met even vaste als vrije hand, en een levendig natuurgevoel voor te stellen. In 1614 bij een onbekenden meester in de leer gegaan, werd hij in 1625 zelf als meester erkend, en schijnt later – omstreeks 1630 – nog gereisd te hebben, doch was althans in 1635, bij den intocht van den cardinaal-infant, die de aartshertogin Izabella in ’t bewind verving, weêr te Antwerpen, waar hij ook verder bleef huizen, en in 1652 overleed. Een zijner schoonste en grootste stukken prijkt in ’t Muzéum Van der Hoop te Amsterdam, gelijk dan ook onder de hollandsche burgergrooten de voortbrengselen van zijn penseel steeds zeer gezocht en verspreid waren. Een groote, rijk bezette tafel, met een bruin kleed overdekt, stelt er ons, om en bij een kreeft, een aangesneden ham en taart, eenige mandjens en tinnen schotels met fruit voor oogen, terwijl op een ter zij staanden stoel een schaal met gouden kop ligt, en verder een servet, gitaar, fluit, viool en wat muziekbladen gezien worden. Achter den stoel, in den linker hoek van ’t paneel, zit een indische raaf op een kruk, en op den rechter voorgrond een kleine hond, die op een aapjen afgaat, dat vrolijk met de vruchten zit te spelen uit een omgegooid mandjen gehaald, waarbij dan nog een koperen bak met een aantal flesschen. Zijn kloek penseel, krachtig koloriet, en juistheid van teekening komen bij dat alles treffend uit. Hoewel kleiner en minder rijk gestoffeerd is een ander, te Rotterdam prijkend, tafereel van zijne hand niet minder schoon, en des te belangrijker als het ons louter levend gevogelte voorstelt: een haan en hen, met eenige kuikens, door een op hen afvliegende sperwer verschrikt. Hoe hij eindelijk ook in ’t afbeelden van visschen een meester was, toont vooral zijn vischkooper te Gent.

Niet in vastheid en kracht, maar fijnheid en teêrheid van toets en koloriet, overtrof hem de tien jaar jongere antwerper meester, Jan Fijt. In 1609 geboren, was deze met zijn twintigste jaar als zoodanig aangenomen. Later ging hij naar Italië, gelijk zijn lidmaatschap en dekanaat (in 1652) van de broederschap der zoogenoemde Romanisten bewijst, in 1572 als vereeniging der brabantsche kunstenaars opgericht, die