Naar inhoud springen

Pagina:Van Vloten, Nederlands schilderkunst van de 14e tot de 18e eeuw (1874).pdf/160

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

der kunstbroeder Adam Elzheimer in aanraking. Deze wist hem, naar zijn eigen bekenden trant, genegenheid voor tafreeltjens van kleine afmeting in te boezemen, waarin de byzonderheden met de meeste uitvoerigheid bewerkt waren en een verrassende lichtspeling werd aangebracht; gelijk hij ’t bijv. in zijn boerengezin, in een winderigen nacht, bij maanlicht, om een vuur van takkebossen voor de deur gezeten, bewerkstelligde. Voor mythologische onderwerpen, op Elzheimers voetspoor, bleek intusschen zijn penseel steeds wat grof, en werd hij zoo, als van zelf, op meer eigenaardig nedelandsche richting gewezen. In 1620 was hij in Antwerpen terug, waar hij zich nu weldra aan de aanvankelijke vorming van zijn zoon kon wijden, en in 1649 overleed. Evenouder nagenoeg van dien zoon was de in 1608 te Antwerpen geboren Joost van Craesbeek, die ’t beroep van bakker met dat van schilder verwisselde, en in 1633, een jaar na den jongen Teniers, in de St. Lukasgilde als meester werd ingeschreven. Naar ’t schijnt, genoot hij met hem een poos het onderwijs van den uit Haarlem naar Antwerpen gekomen Adriaan Brouwer, die zelf door Frans Hals gevormd was, en er zeker toe bijdroeg hem die losheid van penseel en levendigheid van tinten en kleuren eigen te maken, waardoor zij beiden uitblinken. Zoo vruchtbaar echter als wij Teniers’ penseel zullen leeren kennen, zoo schaars zijn de gewrochten, ons uit Craesbeeks werkplaats toegekomen[1]; daaronder echter een paar, die ten volle doen blijken, welk een voortreffelijk schilder hij was. Het een – in de keizerlijke gallerij op Belvedere te Weenen – een landelijk tafreeltjen, twee boerinnen op een afgebroken muurtjen met een drietal voor haar staande mannen en een kleinen jongen in gesprek; het ander, in de verzameling van den Hertog van Aremberg te Brussel, hem zelf in zijn woonplaats aan zijn schilderezel voorstellende, bezig een daar aanwezig lustig gezelschap te schetsen. De schilder, met den breeden rug naar den toeschouwer ge-

  1. Dat hem daarentegen, door naamsverwarring, enkele werken van geheel andere, heel wat minder kunstvaardige hand, zijn toegedicht, zie bij Burger, Musées de Hollande, I p. 90 en II p. 254.