Naar inhoud springen

Pagina:Van Vloten, Nederlands schilderkunst van de 14e tot de 18e eeuw (1874).pdf/46

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

sen en kerkvoogden, lezende in de Schrift. Op den achtergrond vertoont zich aan beide zijden een schaar martelaars en martelaressen, die, in spijt van den afstand en de kleinte hunner verhouding, zich duidelijk laten onderkennen. Op de vier bladen ter rechter en ter linkerzij van ’t hoofdpaneel zijn groepen uitverkorenen geschilderd. Op ’t eene treden tusschen rotsen en boomen heilige kluizenaars te voorschijn, van twee edele grijzaards voorafgegaan, en door twee heilige boetelingen gevolgd, in eene van welke men de boetvaardige Magdalena, met haar zalfflesch, herkent. Op ’t andere ziet men, in ’t heuvelachtig verschiet, een helder water vlieten, en de omtrekken eener stad, van waar een stoet pelgrims komt naderen, door den Reus der Kristenlegende, den heiligen Kristoffel, met zijn reisstaf, begeleid, die met wijde schreden voortstapt. Op een der beide andere zijbladen, aan de linkerhand, komen de Kristenridders aangereden, in blinkend harnas gehuld en met lauwerkransen versierd; op het andere een schaar rechtvaardige vorsten en heeren, aan twee van welke – gelijk wij reeds van Lucas d’Heere vernamen — gelaatstrekken van beide schilders gegeven zijn. In de beide vakken naast de heilige Maagd en den Dooper, prijken de Heilige Cecilia, in ’t een, voor haar orgel gezeten; terwijl achter haar, en in ’t ander, een koor van Hemelgeesten den lof van ’t Lam zingt, en die “diverse voizen, oogskens, en mondekens” toont, die Lucas d’Heere zoo “verjolijsden”. Ter rechter- en linkerzij dier beide laatste vakken, treden ons ten slotte nog Adam en Eva voor oogen, met de natuurlijkste waarheid en de aanschouwelijkste argeloosheid geschilderd. Boven hen zijn, in twee kleine vakjens, twee grauwtjens aangebracht, Abel en Kaïn’s offer en moord voorstellende. — Worden de bladen gesloten, dan ziet men, op de acht paneelen der buitenzij, aan de eene zij de Heilige Maagd, in haar bidvertrek, de armen op de borst gevouwen, zich als de dienstmaagd des Heeren betuigen; tegenover haar, aan de andere zij, den Engel Gabriël in langen witten sleepmantel, der Maagd geknield den groet brengen. Tusschen beiden in zijn de Sibyllen van Cumæ en Erythrix geschilderd, en daarboven, in twee kleine vakjens, de