Naar inhoud springen

Pagina:Van Vloten, Nederlands schilderkunst van de 14e tot de 18e eeuw (1874).pdf/83

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

’t aantrekkelijke van zijn werklijkheidsstreven te handhaven en te ontwikkelen wist. In 1466 te Leuven geboren, waar zijn vader, Joost, als smid en slotenmaker gevestigd was, werd hij in 1491 als vrijmeester bij de Sint Lukasgilde te Antwerpen ingeschreven[1]. Hij bleef er sedert werkzaam, en overleed er in 1531. Laten zijn kerkelijke stukken — die dan ook slechts weinig in getal zijn — door zijn werkelijkheidstrouw, in adel wel wat te wenschen over; daar, waar hij ’t allerdaagsche leven-zelf voorstelt en afschetst, is zijn penseel des te treffender van levendige waarheid. In zijn outerstuk der Graflegging van Kristus vormt de Nikodemus het eenige waarlijk edele beeld; de Magdalena is meer hartstochtelijk dan schoon van uitdrukking, en het Kristusbeeld zelf meer hard en dor, dan aandoenlijk en schoon. Op beide zijluiken is de Onthoofding van den Dooper en de Marteldood van den Apostel Johannes afgebeeld, waarin alleen het hoofd van den eersten, door zijn aandoenlijke waarheid, den beschouwer treft, de laatste daarentegen stuitend van voorstelling en uitvoering is. Het geheel werd, van 1508–1511, voor de schrijnwerkersgilde geschilderd, later door Filips II beide en Elizabeth van Engeland te vergeefs voor groot geld begeerd, maar zou, na een halve eeuw — in 1577 — waarschijnlijk door de verarmde gilde naar buitenaf verkocht zijn, had niet Maarten de Vos dat verhinderd, en de antwerpsche overheid weten te belezen, het, tegen een schadeloosstelling van 1500 florijnen, voor de stad te behouden, in welker Muzæum het thans prijkt. Daar ziet men ook twee andere stukken van zijne hand, die hem ons in al de kracht zijner studiën naar ’t leven schetsen. Twee Duitendieven — een onderwerp, dat hij meermalen behandelde, het schoonst wel op het op Windsor-Castle berustend

  1. Ook hij zelf leî zich aanvankelijk op zijn vaders vak toe, en een kunstig bewerkt deurslot, in gothischen stijl, te Brussel voorhanden, wordt, met minder of meerder waarschijnlijkheid, aan hem toegeschreven. De overlevering, die hem, door liefde, van een smid tot een schilder doet worden, is bekend, doch schijnt tegenover de minder romantische werkelijkheid niet houdbaar.