Naar inhoud springen

Pagina:Van Vloten, Nederlands schilderkunst van de 14e tot de 18e eeuw (1874).pdf/82

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

den zeer venijnig en vreeslijk zijn aan te zien”[1]. Zonderling, dat een zijner meest koude en onware stukken, Loth met zijne dochters (in ’t Muzæum te Berlijn), lang voor een werk van — Rafaël zelf heeft kunnen doorgaan[2]. Zijn beroemdste en voortreffelijkste leerling was Maarten de Vos, die, in 1530 geboren, in 1558 bij de schildersgilde te Antwerpen werd ingeschreven, die er in Dec. 1603 overleed. Naar Italië gereisd, wendde hij zich bij voorkeur naar Venecië, om er ’t koloriet van Tintoretto te bestudeeren, en dankte daaraan vooral, dat het zijne zoo veel warmer werd, al geven ook zijn stukken te veel van beredeneerd overleg en schoolsche vorming blijk. Hij koos daarbij Michel-Angelo tot leidsman voor zijn teekenstudie, en vergreep zich daardoor, bij zijn kerkelijke stukken, maar al te dikwerf aan zuiverheid van lijnen en ordelijke schikking. Een zijner schoonste outertafels is zeker de Heilige Thomas (in ’t Muzæum te Antwerpen), die hem als teekenaar zoowel als kolorist eer aandoet, en zelfs de nabuurschap van Rubens, zonder groot nadeel, duldt. In zijn Opstanding Kristi daarentegen gaat alle schoonheid der byzonderheden in de verwarde voorstelling van ’t geheel te loor. Zijn eenvoudigste tafereelen zijn dan ook verreweg de beste, en vrij grootsch vaak van werking; gelijk bijv. zijn Markus en Lukas, op een paar buitenluiken in Sint Jakobs te Antwerpen. In zijn bijpersonen volgt hij, niet ongelukkig, soms de alledaagsche werkelijkheid, gelijk in dien beul op het hoofdtafereel aldaar; en hoe levensvol en geestig hij wist te zijn, wanneer hij zijn natuurlijke verbeelding den vrijen teugel liet, haar geen vreemden leiband zocht op te dringen, toont zijn Verzoeking van den Heiligen Antonius (op ’t Muzæum aldaar) met haar fantastische voorstellingen. Zijn beter oordeel bleek dan ook in de ongeveinsde bewondering, die hij voor zijn wat ouder tijd- en stadgenoot, Quintijn Massys, aan den dag leî, den eenigen haast van deze dagen, die den oorspronkelijken vlaamschen zin, zonder italiaanschen bijsmaak, getrouw bleef, en in al

  1. Van Mander t. pl.
  2. Zie Kugler, Geschichte der Malerei II § 156.