Pagina:Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken.pdf/5

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

a) artikel 3, tweede lid, betreffende de toezending van twee exemplaren van de stukken,

b) artikel 5, derde lid, en artikel 7, betreffende de te bezigen taal,

c) artikel 5, vierde lid,

d) artikel 12, tweede lid.

Artikel 21

Iedere Verdragsluitende Staat geeft hetzij op het tijdstip van de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging of toetreding, hetzij op een later tijdstip, het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland kennis van:

a) de aanwijzing van de autoriteiten, bedoeld in de artikelen 2 en 18,

b) de aanwijzing van de autoriteit bevoegd tot het opstellen van de in artikel 6 bedoelde verklaring,

c) de aanwijzing van de autoriteit bevoegd tot het in ontvangst nemen van stukken die overeenkomstig artikel 9 langs de consulaire weg zijn toegezonden.

In voorkomend geval geeft een Verdragsluitende Staat het Ministerie op een van de genoemde tijdstippen kennis van:

a) zijn bezwaren tegen de wijzen van toezending, bedoeld bij artikelen 8 en 10,

b) de verklaringen, bedoeld bij de artikelen 15, tweede lid, en 16, derde lid,

c) elke wijziging van de bovengenoemde aanwijzingen, bezwaren en verklaringen.

Artikel 22

Dit Verdrag vervangt in de rechtsbetrekkingen tussen de Staten die het hebben bekrachtigd, de artikelen 1-7 van het op 17 juli 1905 te 's-Gravenhage ondertekende Verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering, onderscheidenlijk van het op 1 maart 1954 te 's-Gravenhage ondertekende Verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering, al naar gelang bedoelde Staten partij zijn bij een dezer of bij beide Verdragen.

Artikel 23

Dit Verdrag belet noch de toepassing van artikel 23 van het op 17 juli 1905 te 's-Gravenhage ondertekende Verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering, noch die van artikel 24 van het op 1 maart 1954 te 's-Gravenhage ondertekende Verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering.

Deze artikelen zijn echter slechts van toepassing, indien gebruik wordt gemaakt van eveneens in die Verdragen geregelde wijzen van toezending.

Artikel 24

Door de Verdragsluitende Staten in aansluiting aan de genoemde Verdragen van 1905 en 1954 gesloten overeenkomsten worden geacht eveneens van toepassing te zijn op het onderhavige Verdrag, tenzij de betrokken Staten dienaangaande anders zijn overeengekomen.

Artikel 25

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 22 en 24 laat het onderhavige Verdrag onverlet de Verdragen, waarbij de Verdragsluitende Staten partij zijn of zullen worden, en welke bepalingen bevatten over door het onderhavige Verdrag geregelde onderwerpen.

Artikel 26

Dit Verdrag staat ter ondertekening open voor de Staten die waren vertegenwoordigd op de tiende zitting van de Haagse Conferentie voor internationaal privaatrecht.

Het dient te worden bekrachtigd en de akten van bekrachtiging zullen worden nedergelegd bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland.

Artikel 27