Pagina:Verdrag van Lissabon (Publicatieblad van de EU, 51e jrg. 9 mei 2008).pdf/345

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

13. Verklaring betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid

De Conferentie benadrukt dat de bepalingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie die het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid regelen, daaronder begrepen de instelling van het ambt van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de oprichting van een dienst voor extern optreden, geen afbreuk doen aan de huidige bevoegdheden van de lidstaten wat betreft de bepaling en uitvoering van hun buitenlands beleid, noch aan hun nationale vertegenwoordiging in derde landen en internationale organisaties.
De Conferentie herinnert er tevens aan dat de bepalingen die het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid beheersen, geen afbreuk doen aan de specifieke aard van het veiligheids- en defensiebeleid van de lidstaten.
Zij benadrukt dat de Europese Unie en haar lidstaten gebonden blijven door de bepalingen van het Handvest van de Verenigde Naties, in het bijzonder de bepaling dat de Veiligheidsraad en zijn leden de primaire verantwoordelijkheid dragen voor het handhaven van de internationale vrede en veiligheid.

14. Verklaring betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid

Naast de specifieke regels en procedures vermeld in artikel 24, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie onderstreept de Conferentie dat de bepalingen betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, mede met betrekking tot de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de dienst voor extern optreden, de huidige rechtsgrondslag, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van elke afzonderlijke lidstaat onverlet laten wat betreft het bepalen en voeren van zijn buitenlands beleid, zijn nationale diplomatieke dienst, zijn betrekkingen met derde landen en zijn deelname aan internationale organisaties, waaronder het lidmaatschap van een lidstaat van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.

Voorts merkt de Conferentie op dat de bepalingen betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid geen nieuwe bevoegdheden aan de Commissie verlenen om besluiten te initiëren noch de rol van het Europees Parlement vergroten.

De Conferentie herinnert er tevens aan dat de bepalingen die het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid beheersen, geen afbreuk doen aan de specifieke aard van het veiligheids- en defensiebeleid van de lidstaten.

15. Verklaring ad artikel 27 van het Verdrag betreffende de Europese Unie

De Conferentie verklaart dat, zodra het Verdrag van Lissabon is ondertekend, de secretaris-generaal van de Raad, hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, de Commissie en de lidstaten, de voorbereidingen in verband met de Europese dienst voor extern optreden dienen aan te vangen.