Pagina:Vergif.djvu/129

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
131

Een heele poos later opende de professor de deur en riep hem aan tafel.

Mevrouw Wenche had nog altijd geen recht begrip van de zaak; maar voor zoo ver zij er van wist, moest zij bekennen dat Abraham zich hoogst onbetamelijk had gedragen. Intusschen verwonderde het haar toch, dat die kleinigheid,—want wel beschouwd was het niet zoo heel erg—hem heelemaal van zijn stuk kon brengen. Zij voelde zich zoo gedrukt, en zoo onuitsprekelijk ongelukkig en zij had den grootsten lust om Abraham eens te pakken en zelf eens uit te huilen.

Maar er werd onder den maaltijd geen woord gesproken.

Abraham hing vernietigd over zijn soep; en hij had op dit oogenblik niets van den bleeken held, die rechtop met gebalde vuisten tegenover adjunct Aalbom gestaan en dien een duivel genoemd had.