Pagina:Vergif.djvu/185

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
187

Toen Michal Mordtmann de straatdeur uitvloog, liep hij tegen professor Lövdahl aan, die thuis kwam.

De professor stampte met zijn stok op de steenen en het leek Mordtmann alsof hij wat zeggen wou, maar zich nog inhield. Het kwam hem ook voor, dat het gelaat van den professor een vreemde uitdrukking had, toen hij vluchtig opkeek en groette.

Maar hij was al te zeer vervuld met datgene wat er met mevrouw Wenche gebeurd was. Hij haastte zich dadelijk naar huis en sloot zich op om ongestoord en alleen met zijn geluk te zijn.

Hij wierp zich in een leunstoel, sprong weer op en ging heftig op en neer, zocht het portret op, dat hij van haar had en sprak daar tegen en tot zich zelf;—gelukkig, zonder eenige wolk en trotsch er op dat hij zijn doel bereikt had.

Maar toen zijn bloed een beetje tot bedaren was gekomen, begon hij meer dan eens aan den professor te denken. Deze had er eigenlijk toch heel vreemd uitgezien; dat begon Mordtmann te verontrusten.

Het viel hem in, hoe in alle opzichten dwaas en onvoorzichtig zij zich aangesteld hadden. Maar een paar minuten later en de professor zou hen verrast hebben in een gemoedsbeweging die zij onmogelijk hadden kunnen verbergen.