Pagina:Vergif.djvu/198

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
200

Sedert het oogenblik toen hij op zijn veertiende of vijftiende jaar begon het boek mee te nemen naar de bergwei, waar hij het vee hoedde, tot op dezen dag, had hij te vergeefs met vragen en antwoorden gestreden.

Slechts eenmaal te juister stond hadden zijn hersens zich bovenmatig ingespannen en wel bij die reusachtige vraag van de genademiddelen der Evangeliën. En met de wonderlijke willekeur die het van buiten leeren eigen is, was die eene dreun goed en wel zonder fout of twijfel vast blijven zitten; en zoo dikwijls had hij die nu al in moedelooze stonden herhaald, dat die niet meer verloren kon gaan, zonder dat het beetje verstand zelf van den armen Osmund mee te niet ging.

Maar hoe weinig hadden die genademiddelen van de Evangeliën hem geholpen tot op dit oogenblik!

Ten spot voor allen en tot verdriet van zijn ouders was hij jaar op jaar voort blijven gaan als hopeloos aannemeling; eerst thuis in het landelijk kerspel en nu hier, nadat zijn vader als steenhouwer aan de fabriek naar de stad verhuisd was.

Nergens kon hij terecht komen. Een niet aangenomen jongen werd overal achteraf gezet; noch op kantoor noch in winkel of pakhuis kon men zulk