Pagina:Vergif.djvu/211

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
213

volle duidelijke waarheid in woord en in daad.

Maar zij was immers niet alleen.

Vóór haar stond het beeld van een zacht kinderhoofdje; was zij gerechtigd om een ander wezen mede te nemen? het licht uit te dooven, nog eer het ontstoken was?

Nieuwe twijfel, nieuwe kwellingen, nieuwe vragen martelden haar; waarom was er toch niets of niemand die haar hielp?

Daar kwam eindelijk,—'t was over acht—haar man op wien zij niet gewacht had; maar van wien zij wist dat hij om dien tijd moest komen.

Hij ging nu naar de voorkamer en zette zijn stok weg; zou zij met hem spreken? hij was haar man, hem kwam de helft toe van dat kleine leven dat zij had willen uitblusschen; hij draaide den deurknop om en kwam binnen.

"Is hier iemand?" vroeg hij.

"Ik ben hier," antwoordde zij van de sofa.

"Ben je alleen?"

Er was iets in den toon dat haar opjoeg; zij antwoordde niet, maar haastte zich om de hanglamp aan te steken; haar hand beefde zoo, dat het glas tegen den ballon tikte.

"Mankeert er wat aan, Wenche?"

"Mankeert er niet eerder wat aan jou?" vroeg zij hoog; want haar man liep rond met een boozen, onheilspellenden lach.