Kleine Marius ging voorzichtig naar hem toe, en legde een hand op zijn schouder. Abraham vloog op, verward, zonder zijn gedachten te kunnen verzamelen. Maar kleine Marius keek hem zoo deelnemend aan met zijn groote vochtige oogen, dat het den ongelukkigen minnaar goed deed.
"Heb je haar van daag gezien?"
"Spreek niet van haar!—noem haar naam niet!—hoor je, Marius? Als je mijn vriend bent, zweer dan dat je haar naam nooit meer zult noemen; zweer!"
"Ik zweer!" fluisterde Marius aangedaan.
Dat kalmeerde Abraham. Hij ging weer zitten, bedekte zijn gezicht met zijn handen en snikte. Zoo zaten ze een minuut of wat.
Eindelijk zei Abraham met een doffe, ongelukkige stem en zonder op te kijken: "Zij heeft mij trouweloos bedrogen: alles is voorbij: Zij is geëngageerd!"
Marius gaf een gilletje; maar zijn eed verbood hem vragen te doen.
Na weer een poos zwijgens kwam er mat en toonloosuit Abraham: "Met Eriksen, den telegrafist."
"Met hem!" riep Marius, "die heeft tweemaal beproefd toelatingsexamen voor de academie te doen en beide keeren is hij met glans gedropen!"
"Is dat waar, Marius?"