242
Zoodoende stond hij eerst om elf uur op. Men had hem zijn ontbijt gebracht, terwijl hij sliep, maar hij kon niet eten; hij was als half verdoofd.
Abraham kwam eindelijk vit zijn kamer en wilde over de smalle gang naar die van zijn ouders gaan; maar de deur was gesloten en zoo moest hij door de keuken.
Hier vond hij tot zijn verwondering de kookvrouw, die zij gewoonlijk voor diners hadden; zij was bezig vleesch te schaven en op het fornuis stond een groote pan en er werd soep gekookt.
Abraham ging de huiskamer door om naar de slaapkamer te komen. In de kamer zag hij mevrouw Bentzen en verscheidene andere dames die hij kende; zij waren allemaal in het zwart gekleed en over de tafels en de stoelen lag er een massa wit goed; overal rook het naar muskus.
Hij begreep niets volkomen voor hij bij het bed van zijn moeder stond.
Daar lag zij en nu zag hij het.
"Moeder!" zei hij heel zachtjes;—"moeder!" riep hij een beetje luider.
Toen was het hem of hij zou stikken;—hij begreep op eens het onverbiddelijke van den dood en hij kon niet schreien.
Zijn vader kwam stilletjes binnen en språk hem vriendelijk toe; "wij tweeën, Abraham,