Pagina:Vergif.djvu/258

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

260

vreden; hij wilde nu het leerboek laten varen en een van zijn theologische excursies ondernemen, om goed met zijn besten aannemeling te schitteren:

"Komt het ongeloof van den mensch altijd aan den dag in leelijke en goddelooze handelingen?"

"Neen, niet altijd," antwoordde Abraham zonder op te kijken.

"Niet altijd.—dat is waar," herhaalde de proost en hij liet zijn oog over de gemeente glijden om zich te vermijden in de bewondering, die zijn lieveling moest wekken.

Maar de proost schrikte; het was ademloos stil in de kerk, allen strek ten hun hals uit en keken naar Abraham; maar het was geen bewondering, het was veeleer lage brandende nieuwsgierigheid.

En opeens werd het den proost duidelijk, dat daar de heele gemeente zat en dacht dat hij Abraham over zijn moeder ondervroeg.

In zijn eersten schrik zag de proost naar den professor en toen naar Abraham; zij beiden meenden het ook. Professor Lövdahl hield zijn blik stijf op den proost gevestigd, en Abraham stond als inéén gezonken; hij verborg zijn gelaat in den zakdoek en zag er uit of hij wel in den grond wou kruipen.

Proost Sparre werd zoo verward en zoo verlegen door zijn domheid, dat hij heelemaal buiten zijn programma ging. Men zou niets kunnen bedenken