259
lieve Abraham Lövdahl! volgens het tweede geloofsartikel?"
"In den Zoon—onzen Heer Jezus Christus," antwoordde Abraham vast.
Toen de proost naderde, beefde hij over heel zijn lichaam, maar zoodra de eerste vraag kwam, richtte hij zich dadelijk op. De dagelijksche oefening in het antwoorden op vragen nam het plechtige van den toestand weg, dat hem een oogenblik bijna overweldigd had. Van nu af antwoordde hij duidelijk en zeker, met zijn blikken op den proost gevestigd.
"Heeft het veel beteekenis om Christus te kennen?"
"Ja, er is geen verlossing in iemand anders; want er is geen naam onder de hemelen aan een tweeden menschenzoon gegeven, door wien wij verlost zouden kunnen worden."
"Heeft Christus alle menschen verlost?"
"Ja, hij gaf zich zeif ten zoenoffer voor allen."
"Maar worden er niet vele verdoemd?"
"Ja zeker," antwoordde Abraham zwak en zijn blik gleed neer langs proost Sparre's lange toga.
"Maar wat is dan de oorzaak van hun verdoe menis?"
"Hun eigen onboetvaardigheid en ongeloof."
"Heel goed, mijn vriend! het is hun eigen on boetvaardigheid en ongeloof," zei de proost te-