Naar inhoud springen

Pagina:Vergif.djvu/31

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
33

"Helden?—bah!—sluipmoordenaars, roovers en brandstichters—dat waren ze! Neen, dan hoor ik veel liever van den snelvoetigen Achilles of van Hector die de zware lans slingert. Niet waar, jongens?"

"Ja," riep Abraham en Marius volgde.

"Och, ik wil jelui niet eens antwoorden," zei mevrouw Wenche verdrietig en zij zette Snorre weer op zijn plaats.

De professor bleef in de kleine afgesloten gang op en neer gaan tusschen zijn eigen kamer en die van Abraham; hij maakte naar gewoonte een praatje en wat gekheid, terwijl hij zich kleedde.

Toen mevrouw Wenche heenging, zei zij: "Kom je gauw bij me in de huiskamer, Abraham? Goeden nacht, kleine Marius! mijn groeten aan moeder!"

Toen Marius ook weg was, zei de professor: "Een vlugge jongen—die kleine Gottwald. 't Is buitengewoon, zooals dat in den laatsten tijd tusschen jelui geworden is."

"Hij is mijn beste vriend," zei Abraham een beetje onvast.

"Je beste vriend!" hernam zijn vader, zachtjes lachend, "die vriendschappen op leven en dood, die men in zijn jongensjaren zoo gauw sluit, ja, die ken ik! 't Is maar gelukkig dat er gewoonlijk zoo weinig van overblijft. 't Is maar gelukkig,

3