mijn zoon kan doen, terwijl ik toch heel duidelijk zie dat het verkeerd met hem gaat en dat zijn krachten verspild worden."
"Nu, nu, mevrouwtje, we willen hopen dat het nog niet zóó erg is: maar heeft u wel recht om te zeggen, dat u in 't geheel niets voor uw zoon kunt doen, wanneer u vindt dat de school in 't een of ander ongelijk heeft? Eike klacht..."
"O beste rector! hoe kunt u mij op dit punt tegenspreken? U weet toch zelf ook wel dat een kind op een openbare school door driedubbele muren ingesloten wordt, en wee den vader—en nog erger voor de moeder!—die de hand in dat wespennest durft steken."
"Dan behoef ik u maar te zeggen, mevrouw Lövdahl!" viel candidaat Clausen hier in, "dat er bijna geen dag voorbij gaat of ik krijg vier of vijf wijven aan de deur, die hun hart willen luchten over allerlei dat hun lieve kinderen overkomen is."
Excuseer, meneer de directeur! die wijven—zooals het u behaagt te zeggen,—hebben hun kinderen met smart ter wereld gebracht,—wat ik nog nooit van een directeur gehoord heb, en reeds op dien grond alleen hebben zij het recht om naar hun beste vermogen een oog te houden op hun kinderen,—die zij even lief hebben als wij de onze,—wanneer diezelfde kinderen met