Naar inhoud springen

Pagina:Vermomde en naamlooze schrijvers opgespoord op het gebied der Nederlandsche en Vlaamsche letteren vol 1.djvu/9

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Het is twaalf jaar geleden, dat de »Bibliotheek van Anonymen en Pseudonymen” het licht zag. Veel is er in dien tijd naamloos of onder schuilnaam geschreven, waarvan de schrijvers genoemd, doch niet in dat werk gevonden kunnen worden. Veel ook van vroeger dagteekening werd aangeteekend tot aanvulling en verbetering. Toch voldeed ik niet aan de belofte, destijds gedaan, van vervolgen op dit werk uit te geven. Ziehier de reden.
Alle begin is moeijelijk, dat ondervond ik destijds en beperkte daarom zooveel mogelijk de grenzen mijner taak. Later echter heb ik gemeend het veld wat ruimer te mogen en moeten nemen: 1o, door ook aan de Vlaamsche letterkunde van 1830 tot heden geene plaats te ontzeggen; 2o. door niet slechts de schuilnamen, maar ook — waar zij mij ongezocht in handen vielen — de naamletters uit tijdschriften en dagbladen op te nemen; 3o. door de zinspreuken van letterkundigen mede te deelen; 4o. door melding te maken van den waren naam van vermomde schrijvers, wier werken in het Hollandsch vertaald zijn (b.v. de Abt ***, Georg. Eliot, Ouïda), en van hen, wier werken, hoewel in vreemde taal geschreven, tot onze letterkunde gebragt kunnen worden (zooals A. S. C. Wallis, de schrijver der »Vertraute Briefe”, enz.).
De inrigting van het werk moest hierdoor echter eene andere worden. In plaats namelijk van elk geschrift afzonderlijk te vermelden op het eerste zelfst. naamwoord van den titel, moest — naar het voorbeeld van Quérard’s Supercheries — een hoofd gegeven worden aan elken schuilnaam of naamletters, waaronder dan alle geschriften vereenigd konden worden, waarop deze gebezigd waren. De voordeelen hieruit voortspruitende zijn: meer beknoptheid en de mogelijkheid tot opsporing van den schrijver van een boek, al is dat boek zelf niet vermeld geworden. De schaduwzijde is vooral deze, dat naast deze lijst een andere gegeven moest worden, waarin (evenals bij Barbier) de schrijvers van geheel naamlooze werken vermeld werden. Ik heb echter niet geaarzeld om zulk eene wijziging in het werk aan te brengen, omdat het gebiedend noodig bleek te streven naar beknopter vorm. Overtreft desniettemin