niet kunnen slagen, dragen zij het geval ter beslissing voor aan den Koning. (G. W. 69, 165, 166.)
149. [1] De Koning heeft het vermogen de besluiten der Staten, die met de algemeene wetten of het algemeen belang strijdig mogten zijn, te schorsen en buiten effect te stellen.
150. De Staten dragen aan den Koning voor het onderhouden en aanleggen van zoodanige werken, als zij voor het belang van hunne Provincie nuttig oordeelen. Zij kunnen de middelen daarbij voordragen om daarin geheel of ten deele ten koste der Provincie te voorzien. In geval van goedkeuring, wordt aan hen het bestuur der werken en de beheering der penningen opgedragen, der de verpligting tot rekening en verantwoording. (G. W. 160.)
151. [2] Zij mogen de belangen van hunne provincien en derzelver ingezetenen bij den Koning en de Staten-Generaal voorstaan. (G. W. 160.)
152. [3] De wijze waarop het gezag en de magt aan de Provinciale Staten bij en ten gevolge van deze Grondwet gegeven, wordt geoefend . wordt geregeld bij zoodanige reglementen, als door de Staten der Provincien gemaakt en door den Koning goedgekeurd worden.
153. De Staten benoemen uit hun midden een kollegie van Gedeputeerde Staten, aan hetwelk moet worden opgedragen in het algemeen alles wat tot het dagelijksch beleid der zaken en de uitvoering der algemeene wetten betrekking heeft, en zulks hetzij de Staten zijn vergaderd of niet. (G. W. 137.)
(Volgens Wetsontwerp van 13 Junij, 1840, Staatsbt. No.. 27, de tweede zinsnede van art. 153 te doen vervallen.)
In de Provincie Holland vermogen, wegens derzelver uitgestrektheid en bevolking, twee kollegien van Gedeputeerde Staten te worden aangesteld.
DERDE AFDEELING.
Van de plaatselijke besturen.
154. [4] De besturen ten platten lande, hetzij van heerlijkheden, districten of dorpen, worden ingerigt op zoodanigen voet als met de bijzondere omstandigheden van elk derzelven, met de belangen der Ingezetenen en het wettig verkregen regt der belanghebbenden onderling bestaanbaar geoordeeld wordt, alles in overeenstemming met deze Grondwet, en volgens nadere reglementen op last der Staten te maken, welke dezelve met hunne consideratien aan de bekrachtiging van den Koning onderwerpen. (G W. 67.)
155. [5] De plaatselijke besturen hebben, overeenkomstig den inhoud hunner reglementen, de vrije beschikking