Pagina:Verzameling van Nederlandse staatsregelingen (1798-1815).djvu/178

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

139. [1] De Staten der Provincien vergaderen ten minsten eens in het jaar, en vervolgens zoo dikwijls als zij door den Koning worden bijeengeroepen. (G. W. 97, 153.)

140. De leden der Staten stemmen ieder voor zich zelven en zonder ruggespraak met de vergadering die hen benoemd heeft. (G. W. 83. 101 v.)

141. Tot het nemen van eenig besluit wordt de tegenwoordigheid van meer dan de helft der leden vereischt.

De besluiten worden bij volstrekte meerderheid van stemmen opgemaakt. (G. W. 101, 102)

142. Over alle zaken wordt mondeling en bij hoofdelijke oproeping gestemd ; doch bij het doen van keuzen of voordragten van personen, bij besloten en ongeteekende briefjes. (G. W. 102.)


TWEEDE AFDEELING.
Van de magt der Staten Provinciaal.

143. [2] De Staten dragen de kosten van hun bestuur voor aan den Koning, die dezelve in gevallen van goedkeuring op de begrooting der staatsbehoeften brengt.

144. [3] Aan de Staten der Provincien wordt opgedragen het verkiezen van leden voor de tweede kamer der Staten-Generaal in of buiten hun midden, en zoo veel doenlijk uit alle de oorden van hunne Provincie. (G, W. 81.)

145. [4] De Staten worden belast met de uitvoering der wetten opzigtelijk de bescherming der verschillende godsdienstige gezindheden, en derzelver uitwendige eerdienst, het openbaar onderwijs en armbestuur, de aanmoediging van den landbouw, den koophandel, de fabrijken en trafijken en voorts omtrent alle andere zaken tot de algemeene belangen betrekkelijk, welke aan hen te dien einde, door den Koning worden toegezonden . (G. W. 190 v.. 218 v.,226 v.)

146. [5] Aan de Staten wordt geheel en al overgelaten de beschikking en beslissing van alles wat tot de gewone inwendige policie en economie behoort. Alle zoodanige reglementen en ordonnantien als zij voor het algemeen provinciaal belang noodig oordeelen te maken, moeten alvorens hun beslag te hebben, aan de goedkeuring van den Koning worden onderworpen.

147. [6] Zij zorgen dat de doorvoer door de uitvoer naar, of de invoer uit eenige andere Provinciën geene belemmering ondergaan, voor zoo verre bij de algemeene wetten dienaangaande geene bijzondere voorzieningen mogten zijn gemaakt (G. W. 146. 150)

148. [7] Zij trachten alle verschillen tusschen plaatselijke besturen in der minne bij te leggen. Indien zij daarin

  1. G. 1814. a. 83.
  2. S. 1798. a. 175-178. S. 1801. a.65, 66. G. 1814. a. 84.
  3. G.1814.a.85.
  4. G 1814. a. 86.
  5. S. 1801. a. 68, 71. G. 1814. a. 88.
  6. S. 1801. a. 66. S. 1805. a. 65. G. 1814. a. 89.
  7. G. 1814. a. 90.