Pagina:Verzameling van Nederlandse staatsregelingen (1798-1815).djvu/190

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

schrijft, drukt, uitgeeft of verspreidt, verantwoordelijk aan de maatschappij of bijzondere personen, voor zoo verre deze regten mogten zijn beleedigd.

228. [1] Als eene zaak van hoog belang wordt ook het armbestuur en de opvoeding der arme kinderen aan de aanhoudende zorg der Regering bevolen. De Koning doet insgelijks, van de inrigtingen dien aangaande, jaarlijks een uitvoerig verslag aan de Staten-Generaal geven.


ELFDE HOOFDSTUK.
Van de Veranderingen en Bijvoegselen.

229. [2] Ingeval in het vervolg eenige verandering of bijvoeging in de Grondwet noodig mogte zijn, moet deze noodzakelijkheid bij eene wet verklaard, en de verandering of bijvoeging zelve, duidelijk aangewezen en uitgedrukt worden.

230. [3] Deze wet wordt aan de Staten der provincien gezonden, welke binnen den tijd daartoe telkens bij de wet bepaald aan de gewone leden der tweede kamer van de Staten-Generaal een gelijk getal buitengewone toevoegen, die op dezelfde wijze als de gewone benoemd worden.

231. In de gevallen, waarin, volgens, art. 27, 44 en 46. de tweede kamer der Staten-Generaal, volgens deze Grondwet in dubbele getale moet bijeenkomen, wordt deze benoeming door de Staten der provinciën gedaan, op last van dengenen die het koninklijk gezag uitoefent. (G. W. 24).

232. [4] De tweede kamer der Staten-Generaal, mag over geene voorstellen tot verandering of bijvoeging in de Grondwet eenig besluit nemen, ten zij twee derde gedeelten der leden, die de vergadering uitmaken, tegenwoordig zijn.

De besluiten worden bij eene meerderheid van drie vierde gedeelte der tegenwoordige leden opgemaakt, (G. W. 101, 102.)

Voor het overige wordt in alles gevolgd hetgeen over het maken der wetten is bepaald.

233. Geene verandering in de Grondwet of in de erfopvolging, mag gedurende een regentschap worden gemaakt. (G. W. 43 v.)

234. [5] De veranderingen of bijvoegselen in de grondwet door den Koning en de Staten-Generaal vastgesteld, worden plegtig afgekondigd, en bij de algemeene

Grondwet gevoegd.

  1. G. 1814. a. 141.
  2. ibid a. 142.
  3. ibid. a. 143.
  4. ibid. a. 144.
  5. ibid. a. 145.