ten vollen dertig jaaren oud, en geduurende de tien laatste jaaren, inwooners der Bataafsche Republiek.
7. De Commissarissen en Secretaris der Tresorie, benevens de Commissarissen en Secretaris der Nationaale Reekening, mogen aan elkanderen onderling, gelijk ook aan de Leden van het Uitvoerend Bewind, en derzelver Agenten, niet bestaan tot in den derden graad van bloedverwantschap of zwagerschap.
8. Van de vijf Commissarissen der Tresorie, zal jaarlijks één, en, van de zeven der Nationaale Reekening, de eerste drie Jaaren, twee, en, in het vierde Jaar, één aftreden. Het Uitvoerend Bewind bepaalt, ten aanzien der Eersten, en de Eerste Kamer, ten opzigte van de Laatsten, terstond na hunne aanstelling, de orde, waarin deze aftreding zal plaats hebben.
9. Het aftredend Lid is wederom verkiesbaar.
Art. 10. Bij vacature van een Lid, zenden Commissarissen der Tresorie aan het Uitvoerend Bewind, en die der Reekening aan de Eerste Kamer, een Drie-tal van Persoonen, waaruit dezelven eene keuse doen.
11. De Commissarissen der Tresorie, en der Nationaale Reekening, benoemen, ieder, hunnen eigen Secretaris en Bedienden, op eene Jaarwedde, door het Vertegenwoordigend Lichaam te bepaalen, en stellen dezelven af.
12. Geen hunner, noch ook derzelver Secretarissen, mogen deelen, hetzij regtstreeks of van ter zijde, in eenige leveranciën, aannemingen of verpagtingen, ten behoeve der Republiek.
13. De Nationaale Ontvangers, en verdere Financiëele Beämbten (wier getal en jaarwedden het Vertegenwoordigend Lichaam bepaalt) door het Uitvoerend Bewind, op eene bijzondere Instructie, aantestellen, moeten, de laatste vijf jaaren, gewoond hebben in het Departement, waarvoor zij bestemd zijn, en zijn verpligt, eene Cautie te stellen, bij het aanvaarden hunner bedieningen, geëvenredigd aan derzelver gewigt, welke om de drie jaaren vernieuwd wordt, en waarïn de Leden van het Uitvoerend Bewind zelven geenerlei aandeel mogen hebben.
Ook mogen zij aan de Leden van het Uitvoerend Bewind niet bestaan in den derden graad van bloedverwantschap of zwagerschap.
14. Deze Ontvangers, en verdere Financiëele Beämbten, stellen derzelver eigen Suppoosten en Bedienden aan, en zijn voor dezelven, in persoon, verändwoordlijk.
15. Zij zijn verpligt, van alle hun bekend wordende benadeelingen der Financiën, en van alle bedrog en overtredingen, daaromtrend gepleegd, ten spoedigsten aan het Uitvoerend Bewind kennis te geven.
16. Het Uitvoerend Bewind schorst dezelve Ontvangers en Beämbten, in geval van pligt-verzuim, in hunne Bedieningen, en doet de klagten tegen dezelven inbrengen door den openbaaren Aanklaager, van en voor dat