Pagina:Verzameling van verslagen en rapporten behoorende bij de Nederlandsche Staatscourant vol 1920 no 028.djvu/20

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
V R 28
20

 In de laatste dagen van Juni 1919 ontving de wis- en nutuurkundige Afdeeling een schrijven, namens de „Royal Society” te Londen, waarin werd medegedeeld, dat zij onder de door den oorlog in het leven geroepen veranderde omstan­digheden de financieele verantwoordelijkheid voor den Cata­logus niet langer op zich kon nemen. Het was duidelijk geworden, dat de uitgaven voor den Catalogus, bij zijne tegenwoordige inrichting, onmogelijk door de bestaande inkomsten konden worden gedekt. In het bezit van het ver­slag van eene door haar ter onderzoeking van de aangelegen­heden van den Catalogus benoemde commissie, deelde de „Royal Society” aan de aan den Catalogus deelnemende lichamen de voorstellen dezer commissie mede, ten einde daarover hun advies te vernemen.
 Naar aanleiding van dit schrijven had op 18 September 1919 eene bijeenkomst plaats van de commissie van toe­zicht op het Nederlandsch regionaal bureau van den cata­logus, welke commissie zich met de door de „Royal Society” medegedeelde voorstellen niet vereenigen kon.
 Deze voorstellen hielden namelijk in, dat de catalogus voortaan slechts om de vijf jaren, en uitsluitend als auteurscatalogus, verschijnen zoude, terwijl het maken van naar de onderwerpen gerangschikte catalogi zoude worden overge­laten aan andere instellingen, die daartoe roeping mochten gevoelen. Aan deze instellingen zouden, indien zij dit wenschten, kopieën van de voor den auteurscatalogus ver­vaardigde kaarten kunnen worden verstrekt. Op die kaarten zouden echter alleen de wetenschappen, waarop zij betrek­king hebben, worden vermeld, zonder een verdere indeeling aan te geven.
 De commissie oordeelde, dat door deze wijzigingen de internationale catalogus veel van zijne beteekenis zoude ver­liezen. Mocht hij al voor den bibliograaf en den beoefenaar der geschiedenis van de wetenschap in den nieuwen vorm zijne waarde behouden, voor den wetenschappelijken werker in het algemeen zou hij van weinig nut meer zijn.
 Alvorens tot eene dusdanige inkrimping van de indertijd met zooveel geestdrift aangevangen internationale onder­neming over te gaan, moest, naar het oordeel der commissie althans, eene ernstige poging worden beproefd om van de deelnemende landen den financieelen steun te verwerven, noodig voor de voortzetting van den catalogus in zijn tegenwoordigen vorm. Dit door de commissie uitgesproken orrdeel werd door de wis- en natuurkundige Afdeeling in hare gewone vergadering van 28 September 1919 overgenomen en dienovereenkomstig aan de [„]Royal Society” bericht. Eene definitieve beslissing in dezen zal moeten uitgaan van eene bijeenkomst der Internationale Conventie voor den