Naar inhoud springen

Pagina:Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.pdf/3

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Artikel 11

1. Voor het lidmaatschap van de eilandsraad is vereist dat men Nederlander en ingezetene van het openbaar lichaam is, de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en niet is uitgesloten van het kiesrecht.
2. Onder ingezetene wordt verstaan hij die zijn werkelijke woonplaats in het openbaar lichaam heeft.
3. Hij die als ingezetene met een adres is ingeschreven in de bevolkingsadministratie van een openbaar lichaam, wordt, behoudens bewijs van het tegendeel, geacht werkelijke woonplaats te hebben in het openbaar lichaam.

Artikel 12

Ter vervulling van een tussentijds opengevallen plaats is niet benoembaar tot lid van de eilandsraad hij die na de laatstgehouden periodieke verkiezing van de leden van de eilandsraad wegens handelen in strijd met artikel 16 van het lidmaatschap van de eilandsraad is vervallen verklaard.

Artikel 13

1. De leden van de eilandsraad maken openbaar welke andere functies dan het lidmaatschap van de eilandsraad zij vervullen.
2. De openbaarmaking vindt plaats terstond na benoeming tot lid van de eilandsraad of na aanvaarding van een andere functie en geschiedt door terinzagelegging van een opgave van de functies op het bestuurskantoor van het openbaar lichaam.

Artikel 14

1. Een lid van de eilandsraad is niet tevens:
a, minister;
b, staatssecretaris;
c, lid van de Raad van State;
d, lid van de Algemene Rekenkamer;
e. Nationale ombudsman;
f, substituut-ombudsman als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet Nationale ombudsman;
g. Rijksvertegenwoordiger;
h, gezaghebber;
i, eilandgedeputeerde;
j, lid van de gezamenlijke rekenkamer;
k, gezamenlijke ombudsman of lid van de gezamenlijke ombudscommissie;
l, ambtenaar, door of vanwege het bestuur van het openbaar lichaam aangesteld of daaraan ondergeschikt.
2. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder i, kan een lid van de eilandsraad tevens eilandgedeputeerde zijn van het openbaar lichaam waar hij lid van de eilandsraad is gedurende het tijdvak dat:
a, aanvangt op de dag van de stemming voor de verkiezing van de leden van de eilandsraad en eindigt op het tijdstip waarop de eilandgedeputeerden ingevolge artikel 54, eerste lid, aftreden, of
b, aanvangt op het tijdstip van zijn benoeming tot eilandgedeputeerde en eindigt op het tijdstip met ingang waarvan de geloofsbrief van zijn opvolger als lid van de eilandsraad is goedgekeurd of waarop het centraal stembureau heeft beslist dat geen opvolger kan worden benoemd.
3. Het lid van de eilandsraad, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, wordt geacht ontslag te nemen als lid van de eilandsraad met ingang van het tijdstip waarop hij zijn benoeming tot eilandgedeputeerde aanvaardt. Artikel X 6 van de Kieswet is van overeenkomstige toepassing.