Naar inhoud springen

Pagina:Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.pdf/54

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

AFDELING III. TOEZICHT OP HET EILANDSBESTUUR

§ 1 Goedkeuring

Artikel 217

1. Beslissingen van eilandsbesturen kunnen slechts aan goedkeuring worden onderworpen in bij de wet bepaalde gevallen.
2. Op de goedkeuring van beslissingen van eilandsbesturen is afdeling 10.2.1 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

Artikel 218

1. Een beslissing die aan goedkeuring bij koninklijk besluit is onderworpen, wordt toegezonden aan Onze Minister wie het aangaat.
2. Een voordracht tot onthouding van goedkeuring wordt gedaan door of mede door Onze Minister.
3. Onthouding van goedkeuring geschiedt niet, dan nadat de Raad van State is gehoord. De toepassing van artikel 10:30, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vindt in dat geval plaats voordat het ontwerp-besluit bij de Raad van State ter overweging wordt gebracht. Artikel 18a van de Wet op de Raad van State is van overeenkomstige toepassing.

§ 2 Schorsing en vernietiging

Artikel 219

Op de schorsing en vernietiging van beslissingen van eilandsbesturen zijn afdeling 10.2.2 en 10.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

Artikel 220

Een besluit dan wel een niet-schriftelijke beslissing gericht op enig rechtsgevolg van het eilandsbestuur kan bij koninklijk besluit worden vernietigd.

Artikel 221

De gezaghebber zendt elk eilandsbesluit van algemene strekking, dat niet is bekendgemaakt in het afkondigingsblad van het openbaar lichaam, binnen twee dagen na de bekendmaking daarvan aan de Rijksvertegenwoordiger.

Artikel 222

1. Indien een besluit naar het oordeel van de Rijksvertegenwoordiger voor vernietiging in aanmerking komt, doet hij daarvan binnen twee dagen na de bekendmaking van het besluit, of, indien het betreft een besluit als bedoeld in artikel 221, binnen twee dagen nadat het te zijner kennis is gekomen, mededeling aan Onze Minister wie het aangaat. Hij geeft hiervan tegelijkertijd kennis aan het orgaan dat het besluit nam, en zo nodig aan het orgaan dat met de uitvoering van het besluit is belast.
2. Het besluit ten aanzien waarvan het eerste lid toepassing heeft gevonden, wordt niet of niet verder uitgevoerd, voordat van Onze Minister wie het aangaat de mededeling is ontvangen, dat voor schorsing of vernietiging geen redenen bestaan. Indien het besluit niet binnen vier