Naar inhoud springen

Pagina:Wetboek op de regterlijke instellingen en regtspleging in het koningrijk Holland (1809).pdf/44

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

maken, waarop dezelve eed van getrouwheid en geheimhouding zullen afleggen.

Art. 214.

Het hof zal wijders aanſtellen, ten dienſte van den raad en commisſarisſen, tot het doen van exploicten en het ter executie leggen van vonnisſen, kamerbewaarders, exploicteurs, boden en andere noodige bedienden.

Art. 215.

Laatſtelijk zal bij het hof fungeren één drost met het noodig getal dienaren, welke door hetzelve, op voordragt van den procureur des konings, worden aangeſteld.

Art. 216.

Het hof zal, zoo dra doenlijk na het invoeren deze wet, aan den Koning eene gemotiveerde voordragt doen, opzigtelijk het getal van de voorſchrevene ſuppoosten en bedienden, en van de tractementen en emolumenten door dezelve te genieten.

Art. 217.

Het hof zal de noodige reglementen maken voor alle de voorſchrevene ſuppoosten en bedienden, omtrent alles wat de behoorlijke waarneming van derzelver dienst betreft, daarbij tevens hunne werkzaamheden regelen, en vastſtellen den eed door dezelve hij het hof afteleggen.

Art. 218.

De tegenwoordige geëmploijeerden zullen inmiddels werkzaam blijven op de tractementen en emolumenten, thans nog plaats hebbende en in gebruik zijnde.

DERDE TITEL.
VAN DE WERKZAAMHEDEN DER GEREGTSHOVEN VAN APPÈL.

EERSTE HOOFDSTUK.
REGTSMAGT EN VERDERE REGTEN EN PLIGTEN DER HOVEN.

Art. 219.

De geregtshoven van appèl oordeelen, bij wege van hooger beroep, over alle gewijsden van de vierſcharen en civiele