Pagina:Wetboek van strafrecht Suriname.pdf/4

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Artikel 13

De afzonderlijke opsluiting wordt niet toegepast:

1o, op hen die tijdens hun veroordeling de leeftijd van veertien jaren nog niet hebben bereikt;

2o, op gevangenen boven de leeftijd van zestig jaren, tenzij op eigen verzoek;

3o, op gevangenen die daarvoor na geneeskundig onderzoek ongeschikt blijken te zijn.

Artikel 14 [1]

De rechter is bevoegd te bepalen dat de tot gevangenisstraf veroordeelden aan openbare werken zullen worden te werk gesteld.

Artikel 15

De gevangenen die hun straf in gemeenschap ondergaan worden verdeeld in klassen.

Artikel 16 [2]

De gevangene is verplicht tot het verrichten van de hem opgedragen arbeid en het volgen van het hem bevolen onderwijs, overeenkomstig de voorschriften ter uitvoering van artikel 39 gegeven.

Artikel 17 [3]

Ingeval van veroordeling tot gevangenisstraf van ten hoogste één jaar, tot hechtenis, vervangende hechtenis daaronder niet begrepen, of tot geldboete, kan de rechter daarbij tevens zowel ten aanzien van die straf als ten aanzien van de opgelegde bijkomende straffen het bevel geven, dat deze geheel of voor een door hem te bepalen gedeelte niet zullen worden ten uitvoer gelegd, tenzij hij later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich vóór het einde van een bij het bevel te bepalen proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel gedurende die proeftijd zich op andere wijze heeft misdragen of een bijzondere voorwaarde, welke bij het bevel mocht zijn gesteld, niet heeft nageleefd.

In geval van veroordeling tot gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of tot hechtenis, vervangende hechtenis daaronder niet begrepen, met toepassing van het eerste lid, kan de rechter tevens geldboete opleggen. Die geldboete bedraagt ten hoogste twee duizend gulden bij feiten, waarop gevangenisstraf van niet meer dan drie maanden of hechtenis is gesteld, en ten hoogste vier duizend gulden bij feiten, waarop gevangenisstraf van meer dan drie maanden of hechtenis is gesteld. Het eerste lid vindt bij veroordeling tot geldboete in zaken van belastingen geen toepassing.

Artikel 18 [4]

De proeftijd bedraagt bij misdrijven en de in de artikelen 503 en 504 omschreven overtredingen ten hoogste drie jaren, bij de overige overtredingen ten hoogste twee jaren. De proeftijd gaat in, zodra de uitspraak onherroepelijk is geworden. De proeftijd loopt niet gedurende de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen.

Artikel 19[5]

  1. Gew, bij G.B. 1953 no. 67.
  2. Gew, bij S.B. 1979 no. 21.
  3. Ingev, bij G.B. 1937 no. 1; Gew, bij G.B. 1943 no. 20. G.B. 1970 no. 39.
  4. Ingev. bij G.B. 1937 no. 1; Gew, bij G.B. 1970 no. 39.
  5. Ingev. bij G.B. 1937 no. 1.